ECLI:NL:HR:2016:417

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 maart 2016
Publicatiedatum
16 maart 2016
Zaaknummer
15/02178
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van een overval en de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 maart 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van een overval op 8 maart 2014 te Bunnik, waarbij de aangever, [betrokkene 1], werd bedreigd en gestoken. De rechtbank had vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening geld en hasj van de aangever wilden stelen, en dat de verdachte voorafgaand aan de overval de voordeur van de woning van de aangever open had gelaten om de medeverdachten toegang te geven.

De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie over de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid. De Hoge Raad oordeelde dat de bewijsvoering van het Hof onvoldoende grond bood voor het oordeel dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een poging tot medeplegen van diefstal met geweld. De Hoge Raad concludeerde dat de gedraging van de verdachte, het openlaten van de voordeur, niet voldoende was om te kwalificeren als een cruciaal element in de uitvoering van de overval, en dat dit meer met medeplichtigheid in verband kon worden gebracht.

De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige bewijsvoering bij de kwalificatie van medeplegen versus medeplichtigheid, en de noodzaak voor de rechter om de nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachten in detail te motiveren.

Uitspraak

15 maart 2016
Strafkamer
nr. S 15/02178 J
LBS/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 28 april 2015, nummer 21/000078-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft F.E. den Hertog, advocaat te Veenendaal, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt onder meer dat de bewezenverklaring ten aanzien van het "medeplegen" ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1.
Het Hof heeft - met aanvulling van gronden - het vonnis van de Rechtbank bevestigd. De Rechtbank heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij:
"op 8 maart 2014 te Bunnik, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen geld en hasj toebehorende aan [betrokkene 1] , en daarbij die voorgenomen diefstal te doen vergezellen van geweld en bedreiging met geweld tegen [betrokkene 1] , te plegen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken tezamen en in vereniging met elkaar, als volgt heeft gehandeld: zijnde en hebbende hij, verdachte, en zijn mededaders
- voorzien van een gezichtsmasker de woning van [betrokkene 1] binnengegaan en
- [betrokkene 1] een mes getoond en op dreigende toon tegen [betrokkene 1] gezegd: "Ga liggen, ga op de grond liggen" en
- nadat [betrokkene 1] weigerde om op de grond te gaan liggen [betrokkene 1] , zes keer met dat mes gestoken in diens buik en zij en heup en arm,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsvoering:
"Op 8 maart 2014 komt [betrokkene 1] (hierna: aangever) aangifte doen bij de politie. Hij verklaart dat hij op 8 maart rond 21:12 uur werd gebeld door iemand die hij kent als ' [betrokkene 2] ' met het telefoonnummer 06- [001] . Deze [betrokkene 2] wilde langskomen omdat hij een baantje zocht. Even later komt [betrokkene 2] , samen met een andere jongen bij aangever thuis. Nadat de jongens even later zijn huis weer verlieten, kwamen er twee gemaskerde jongens zijn huis in. Eén van deze jongens had een soort priem in zijn handen en riep 'ga liggen, ga liggen op de grond'. Aangever is gaan schreeuwen en op één van de jongens afgelopen. Vervolgens is aangever meerdere malen gestoken. De aangever is in het ziekenhuis opgenomen, waar bleek dat hij zes steekverwondingen had opgelopen.
Onderzoek naar de telefoongegevens van het telefoonnummer waarmee aangever is gebeld, wijst uit dat dit nummer toebehoort aan [betrokkene 3] . Deze verklaart dat hij inderdaad samen met [verdachte] (hierna: verdachte) bij aangever in huis is geweest om hasj bij hem te kopen. [betrokkene 3] verklaart ook dat hij samen met verdachte en [betrokkene 4] op de avond van 8 maart 2014 al fietsend onderweg was naar een feestje. Op dat moment heeft [betrokkene 3] aan verdachte verteld dat hij samen met [betrokkene 5] en [betrokkene 6] een overval had gepland. Vervolgens verklaart [betrokkene 3] dat hij aan verdachte heeft gevraagd of hij mee wilde doen door met hem naar het huis van aangever te gaan en daar de deur open te laten staan, zodat [betrokkene 5] en [betrokkene 6] de overval konden plegen. [betrokkene 4] heeft verklaard dat hij samen met [betrokkene 3] en verdachte op de fiets naar het feestje ging en [betrokkene 3] hem vertelde dat hij samen met verdachte de deur zou open houden bij een man in Bunnik en de broertjes [betrokkene 5 en 6] dan de overval zouden plegen. Ook [betrokkene 5] heeft verklaard dat [betrokkene 3] op weg naar het feestje verdachte had geregeld om mee te gaan naar Bunnik om te helpen bij de overval en volgens [betrokkene 5] verdachte 100% zeker van deze overval afwist.
Bewijsoverweging
De verdachte ontkent dat hij wist dat er een overval gepleegd zou worden en verklaart dat hij dacht dat hij samen met [betrokkene 3] alleen hasj ging kopen. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig en overweegt daartoe als volgt. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte wel degelijk op de hoogte is gesteld van het plan om aangever in zijn woning te beroven van hasj en geld en dat verdachte aan de uitvoering van het plan heeft meegewerkt. [betrokkene 3] heeft verklaard dat hij vaker hasj ging kopen bij aangever. Dat hij plotseling niet alleen durfde te gaan en om die reden verdachte mee vroeg, is onwaarschijnlijk als het plan alleen maar was om hasj te kopen. Daar komt bij dat zowel verdachte als [betrokkene 3] hebben verklaard dat het verdachte was die als laatste de woning verliet. De rechtbank is van oordeel dat, als verdachte daadwerkelijk niet op de hoogte was van het plan,
[betrokkene 3] niet het risico had genomen dat verdachte de deur achter zich dicht zou trekken. [betrokkene 3] zou dan hoogst waarschijnlijk zelf als laatste de woning hebben verlaten zodat hij de deur open kon laten, hetgeen cruciaal was voor het laten slagen van de overval.
De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaringen van [betrokkene 3] en [betrokkene 5] niet betrouwbaar zijn, omdat zij de schuld in de schoenen van verdachte willen schuiven. De rechtbank verwerpt dit verweer. Zowel [betrokkene 3] en [betrokkene 5] hebben uiteindelijk een verklaring afgelegd die zeer belastend is geweest voor henzelf en daarnaast worden ondersteund door de overige bewijsmiddelen uit het dossier. De rechtbank heeft geen enkele reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen en ziet niet in hoe deze medeverdachten hiermee in strijd met de waarheid verdachte op enige manier de schuld in de schoenen willen schuiven om hun eigen rol te beperken.
Bewijsoverweging ten aanzien van de kwalificatie 'diefstal met geweld'
De rechtbank is van oordeel dat verdachte moet worden veroordeeld voor het medeplegen van de poging tot diefstal met geweld. De rechtbank overweegt hiertoe dat uit het dossier niet naar voren komt dat sprake is geweest van 'dwang tot afgifte', hetgeen voor een bewezenverklaring voor een afpersing noodzakelijk is. De rechtbank stelt vast dat uit de bewijsmiddelen en de verklaringen van verdachte en medeverdachten blijkt dat het idee was dat aangever gedwongen zou worden om op de grond te gaan liggen, waarna er hasj en geld uit de woning weggenomen kon worden."
2.2.3.
Het Hof heeft in zijn arrest voorts het volgende overwogen:
"Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat verdachte vooraf op de hoogte is gesteld van het plan om aangever te beroven. Dat verdachte vanwege zijn ADD de informatie van [betrokkene 3] over dat plan niet zou hebben verwerkt of opgeslagen acht het hof niet aannemelijk. Onderdeel van het plan was ook dat [betrokkene 3] en verdachte eerst hasj zouden gaan kopen bij aangever, zodat zij de deur voor de broers [betrokkene 5 en 6] open konden houden. Op die manier wordt het plan uiteindelijk ook uitgevoerd en het is verdachte die de deur voor hen open houdt. Dit betrof een cruciaal element in de uitvoering van de overval, waardoor verdachte ook betrokken is geweest bij die uitvoering. Tenslotte hadden ze afgesproken dat ze samen de buit, die zou moeten bestaan uit geld en hasj, zouden verdelen.
Uit het voorgaande leid het hof af dat verdachte voldoende nauw en bewust met de anderen heeft samengewerkt om te kunnen spreken van medeplegen."
2.3.
In zijn arrest van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390 heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid en meer in het bijzonder met het oog op gevallen waarin het medeplegen niet bestaat in gezamenlijke uitvoering. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), rust op de rechter de taak om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering - dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging - dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
2.4.
De bewijsvoering van het Hof biedt onvoldoende grond voor diens oordeel dat, zoals is bewezenverklaard, de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot het "medeplegen" van diefstal met geweld jegens [betrokkene 1] .
Ten aanzien van verdachtes rol daarbij kan uit de bewijsvoering niet meer worden afgeleid dan dat hij in dat verband voorafgaand aan de overval de voordeur van de woning van [betrokkene 1] open heeft laten staan, zodat de medeverdachten zich toegang tot die woning konden verschaffen. Het behoeft nadere motivering waarom zo een gedraging, die doorgaans met medeplichtigheid in verband pleegt te worden gebracht, als een "cruciaal element in de uitvoering van de overval" en daarmee als een toereikende grondslag voor een poging tot het "medeplegen" van diefstal met geweld kan worden aangemerkt.
2.5.
De klacht is terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 maart 2016.