ECLI:NL:HR:2016:402

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 maart 2016
Publicatiedatum
15 maart 2016
Zaaknummer
15/01268
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de uitleg van de Leerplichtwet en kwalificatieplicht in het onderwijs

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 maart 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1996, was in cassatie gegaan tegen een veroordeling voor het niet nakomen van de verplichting tot geregeld volgen van onderwijs, zoals vastgelegd in de Leerplichtwet 1969. Het Hof had geoordeeld dat de verdachte als jongere die kwalificatieplichtig was, de verplichting om onderwijs te volgen niet had nageleefd. De Hoge Raad bevestigde deze kwalificatie en oordeelde dat de uitleg van het Hof met betrekking tot de tenlastelegging niet onverenigbaar was met de wet. De Hoge Raad oordeelde dat de bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van de verdachte zelf, voldoende waren om de bewezenverklaring te ondersteunen. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van het arrest van het Hof, maar de Hoge Raad verwierp deze conclusie en handhaafde de beslissing van het Hof. De zaak benadrukt de verantwoordelijkheden van jongeren onder de Leerplichtwet en de noodzaak om aan de kwalificatieplicht te voldoen. De uitspraak heeft implicaties voor de interpretatie van de Leerplichtwet en de rechten en plichten van jongeren in het onderwijs.

Uitspraak

15 maart 2016
Strafkamer
nr. S 15/01268 J
NA/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 26 februari 2015, nummer 23/003997-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft K.Y. Ramdhan, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt onder meer over 's Hofs uitleg van de tenlastelegging en voorts over de kwalificatie van het bewezenverklaarde als "als jongere die kwalificatieplichtig is de verplichting tot geregeld volgen van onderwijs niet nakomen".
2.2.1.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
"zij in of omstreeks de periode van 05 september 2013 tot en met 24 april 2014 te Amsterdam, althans in Nederland als jongere die de leeftijd van 12 jaren had bereikt, terwijl zij als leerling aan een school, te weten [A] (Svo) stond ingeschreven, niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969, deze school geregeld te bezoeken (art. 2 lid 3 Leerplichtwet 1969)."
2.2.2.
Het Hof heeft daarvan bewezenverklaard dat:
"zij in de periode van 5 september 2013 tot en met 24 april 2014 te Amsterdam, als jongere die de leeftijd van 12 jaren had bereikt, terwijl zij als leerling aan een school, te weten [A] (Svo) stond ingeschreven, niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969, deze school geregeld te bezoeken."
2.2.3.
De bewezenverklaring steunt onder meer op de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep, inhoudende:
"Het klopt dat ik niet naar school ben geweest in de tenlastegelegde periode en dat ik toen geen startkwalificatie had."
2.2.4.
Het Hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als:
"als jongere die kwalificatieplichtig is de verplichting tot geregeld volgen van onderwijs niet nakomen."
2.2.5.
Het bestreden arrest houdt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - in:
"De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep
- kort samengevat - de volgende verweren gevoerd. (...) Blijkens het artikel vermeld onder de tenlastelegging (artikel 2 lid 3 van de Leerplichtwet) alsmede blijkens de tekst van de tenlastelegging wordt verdachte verweten in strijd te hebben gehandeld met de leerplicht. Verdachte was echter kwalificatieplichtig en niet leerplichtig en dient derhalve te worden vrijgesproken.
(...)
Wat betreft het verweer van de raadsman dat de kwalificatieplicht niet ten laste is gelegd en dientengevolge vrijspraak behoort te volgen overweegt het hof als volgt. De tenlastelegging is niet uitsluitend toegespitst op het niet voldoen aan de leerplicht danwel de kwalificatieplicht maar op het niet voldoen aan de verplichtingen voortvloeiend uit de Leerplichtwet. Daaronder valt derhalve mede de kwalificatieplicht. Het artikellid onder de tenlastelegging is daarbij niet richtinggevend voor de kwalificatie van het feit indien bewezen verklaard.
(...)
Het hof verwerpt mitsdien alle verweren."
2.3.
Voor de beoordeling van het middel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang.
- Art. 1, aanhef en onder f, Leerplichtwet 1969 (hierna: Lpw):
"Deze wet verstaat onder:
(...)
f. "startkwalificatie": een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid onder b tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel 7 onderscheidenlijk 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs."
- Art. 2, eerste en derde lid, Lpw:
"1. Degene die het gezag over een jongere uitoefent, en degene die zich met de feitelijke verzorging van een jongere heeft belast, zijn verplicht overeenkomstig de bepalingen van deze wet te zorgen, dat de jongere als leerling van een school staat ingeschreven en deze school na inschrijving geregeld bezoekt. (...)
3. De jongere die de leeftijd van 12 jaren heeft bereikt, is verplicht overeenkomstig de bepalingen van deze wet de school waaraan hij als leerling staat ingeschreven, geregeld te bezoeken, onverminderd het bepaalde in het eerste lid."
- Art. 3, eerste lid, Lpw:
"De verplichting om te zorgen, dat een jongere als leerling van een school staat ingeschreven, begint op de eerste schooldag van de maand volgende op die waarin de jongere de leeftijd van vijf jaar bereikt, en eindigt:
a. aan het einde van het schooljaar na afloop waarvan de jongere ten minste twaalf volledige schooljaren een of meer scholen heeft bezocht;
b. aan het einde van het schooljaar waarin de jongere de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt."
- Art. 4a, eerste lid, Lpw (oud):
"De in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen zijn verplicht te zorgen dat de jongere overeenkomstig de bepalingen van deze paragraaf staat ingeschreven als leerling of deelnemer bij een school of instelling die volledig dagonderwijs, een bij de wet geregelde combinatie van leren en werken, een onderwijsprogramma als bedoeld in artikel 25a, derde lid, onderdeel d, van de Wet op het voortgezet onderwijs verzorgt en dat hij deze school of instelling na inschrijving geregeld bezoekt, als:
a. ten aanzien van de jongere de leerplicht, bedoeld in paragraaf 2 van deze wet is geëindigd, en
b. de jongere geen startkwalificatie heeft behaald."
- Art. 4c, tweede lid, Lpw:
"De jongere voldoet aan de verplichting, bedoeld in artikel 4a, eerste lid, om de school of instelling na inschrijving geregeld te bezoeken, zolang hij geen les of praktijktijd verzuimt anders dan op een van de gronden, bedoeld in artikel 11."
- Art. 26, tweede lid, Lpw:
"De leerplichtige jongere die de leeftijd van 12 jaren heeft bereikt of de jongere die kwalificatieplichtig is, die de verplichting tot geregeld volgen van het onderwijs niet nakomt, wordt gestraft met een hoofdstraf als genoemd in artikel 77h, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafrecht, met dien verstande dat de geldboete een geldboete van de tweede categorie is."
2.4.
De hiervoor onder 2.2.5 weergegeven uitleg van het Hof van de op art. 26, tweede lid, Lpw toegesneden tenlastelegging is met haar bewoordingen niet onverenigbaar zodat deze in cassatie moet worden geëerbiedigd. Dat in de dagvaarding op de voet van art. 261, eerste lid, Sv art. 2, derde lid, Lpw is vermeld als wettelijk voorschrift waarbij het tenlastegelegde is strafbaar gesteld, maakt dit niet anders.
2.5.
Gelet hierop en in aanmerking genomen dat de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen inhouden dat de verdachte in de bewezenverklaring vermelde periode niet over een startkwalificatie beschikte, heeft het Hof het bewezenverklaarde terecht gekwalificeerd als "als jongere die kwalificatieplichtig is de verplichting tot geregeld volgen van onderwijs niet nakomen".
2.6.
De klacht faalt.

3.Beoordeling van de middelen voor het overige

De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 maart 2016.