In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gebracht, gaat het om een geschil tussen MKZ Metaalbewerking V.O.F. en MKZ Metaalbewerking B.V. aan de ene kant, en een verweerster aan de andere kant. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, dat op 22 juli 2014 is gewezen. De Hoge Raad heeft de feiten en het procesverloop in de feitelijke instanties samengevat en verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank 's-Gravenhage en het arrest van het hof. De kern van het geschil draait om de toerekenbare niet-nakoming van contractuele verplichtingen en de toepasselijkheid van algemene voorwaarden.
De Hoge Raad heeft de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, beoordeeld. De advocaat-generaal M.H. Wissink had in zijn conclusie gepleit voor vernietiging van het bestreden arrest, maar de Hoge Raad oordeelt dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen en MKZ veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op een totaal van € 4.829,34. Dit arrest is uitgesproken op 11 maart 2016 door de vice-president en de raadsheren, waarbij de raadsheer G. de Groot de uitspraak in het openbaar heeft gedaan.