Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
8 maart 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, dat op 23 september 2014 is gewezen. De verdachte, geboren in 1977, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het hof. De advocaat van de verdachte, D.L.A.M. Pluijmakers, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering nodig is wanneer de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft op 8 maart 2016 het beroep verworpen, waarbij het arrest is gewezen door vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren J. de Hullu en M.J. Borgers, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz. De uitspraak benadrukt de criteria voor de beoordeling van anonieme informatie die aan de politie is verstrekt en de voorwaarden waaronder de cautie moet worden gegeven, evenals de vraag wanneer er sprake is van een verhoor in de zin van artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering en een verklaring die uit eigen initiatief door de verdachte is afgelegd.