Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3. Beslissing
8 maart 2016.
Hoge Raad
Op 8 maart 2016 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak met nummer 15/00699. Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte, die betrokken was bij een schietpartij in een café te Rotterdam. De verdachte, geboren in 1984, had een beroep gedaan op de Hoge Raad na een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 23 januari 2015. De advocaat van de verdachte, mr. E.A. Blok, had een schriftuur ingediend die aan het arrest was gehecht.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was het geval omdat de partij die het cassatieberoep had ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het beroep, of omdat de klachten niet tot cassatie konden leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te zijn door de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
In de beslissing heeft de Hoge Raad verklaard dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk is. Deze uitspraak is gedaan door vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.