ECLI:NL:HR:2016:375

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 maart 2016
Publicatiedatum
4 maart 2016
Zaaknummer
14/05042
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van pensioenrechten tussen ex-echtgenoten en de gevolgen van verjaring en stuiting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 maart 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de verdeling van pensioenrechten tussen ex-echtgenoten. De man en de vrouw waren gehuwd in algehele gemeenschap van goederen en hebben in een echtscheidingsconvenant afgesproken dat de vrouw recht heeft op een deel van de door de man opgebouwde pensioenrechten bij de Stichting Pensioenfonds Medische Specialisten (SPMS). De vrouw vorderde een verklaring voor recht dat zij recht heeft op een deel van het pensioen, maar de rechtbank oordeelde dat haar rechten met betrekking tot de pensioenuitkeringen die voor 28 augustus 2007 zijn uitbetaald, zijn verjaard. De vrouw had onvoldoende onderbouwd dat de verjaring eerder was gestuit.

Het gerechtshof Amsterdam oordeelde dat de verjaring was gestuit op 9 november 2011, maar de Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte de feitelijke grondslag van het beroep van de vrouw op stuiting van de verjaring had aangevuld. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof voor zover het hof had geoordeeld dat de vrouw recht had op de helft van het pensioen voor uitkeringen na 9 november 2006. De Hoge Raad bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en verwerpt het incidentele beroep van de vrouw. De kosten van het geding in cassatie worden gecompenseerd, zodat elke partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

4 maart 2016
Eerste Kamer
14/05042
LZ/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie, verweerder in het incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. M.E. Bruning,
t e g e n
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. C.G.A. van Stratum.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak C/15/195864/HA ZA 12-422 van de rechtbank Noord-Holland van 12 december 2012,
5 juni 2013 en 16 oktober 2013;
b. het arrest in de zaak 200.133.131/01 van het gerechtshof Amsterdam van 24 juni 2014.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. De vrouw heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor de vrouw toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot vernietiging van het bestreden arrest van het hof.
De advocaat van de man heeft bij brief van 27 november 2015 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel in het principale beroep

3.1
Voor zover voor de onderstaande afdoening van belang, gaat het in het principale beroep om het volgende. De man en de vrouw waren tot de ontbinding van hun huwelijk op 6 maart 1995 gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. Tijdens het huwelijk had de man pensioenrechten opgebouwd bij onder meer de Stichting Pensioenfonds Medische Specialisten (hierna: SPMS). Partijen hebben in een op 29 juli 1994 gesloten echtscheidingsconvenant bepaald dat de vrouw aanspraak heeft op haar deel van dat pensioen. Beide partijen hebben inmiddels de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. De vrouw heeft – onder meer – een verklaring voor recht gevorderd dat zij recht heeft op een deel van het door de man bij SPMS opgebouwde pensioen alsmede vaststelling van dat deel.
3.2
Voor zover in cassatie van belang heeft de rechtbank met betrekking tot de hiervoor in 3.1 vermelde vordering van de vrouw geoordeeld dat haar rechten met betrekking tot de SPMS-pensioenuitkeringen die voor 28 augustus 2007 zijn uitbetaald, zijn verjaard, nu de man bij dagvaarding van 28 augustus 2012 in de procedure aangaande de pensioenrechten betrokken is geraakt en de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat stuiting van de lopende verjaring eerder heeft plaatsgevonden (rov. 4.11 zoals hersteld bij herstelvonnis van 16 oktober 2013).
3.3
Het hof heeft ter zake geoordeeld dat de verjaring is gestuit op 9 november 2011, nu op die datum een door de vrouw op 19 oktober 2011 bij de rechtbank ingediend beslagrekest ter zitting is behandeld en de man aldaar verweer heeft gevoerd. Volgens het hof wordt de beslissing van de rechtbank betreffende het beroep van de man op verjaring in zoverre terecht bestreden.
(rov. 3.12)
3.4
Zoals onderdeel 1 van het middel terecht aanvoert, heeft de vrouw haar beroep op stuiting van de verjaring noch voor de rechtbank, noch voor het hof onderbouwd met een beroep op het indienen of behandelen van het door het hof bedoelde beslagrekest dan wel op het voeren van verweer daartegen door de man. Het hof heeft derhalve ten onrechte de feitelijke grondslag van het beroep van de vrouw op stuiting van de verjaring aangevuld en aldus art. 24 Rv geschonden.
3.5
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beoordeling van het middel in het incidentele beroep

De klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5.Verdere behandeling

De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen. Het hof heeft in rov. 3.12 de stelling van de vrouw verworpen dat de verjaring van haar (hiervoor in 3.1 bedoelde) vordering is gestuit door een brief van haar advocaat van 3 oktober 2011. Hiertegen is in cassatie geen klacht gericht. Dit betekent dat alsnog moet worden uitgegaan van het oordeel van de rechtbank (zoals hersteld bij herstelvonnis van 16 oktober 2013) dat stuiting van de verjaring niet heeft plaatsgevonden voor 28 augustus 2012, zodat de vrouw slechts recht heeft op de helft van het door de man tijdens het huwelijk bij SPMS opgebouwde ouderdomspensioen voor zover het betreft uitkeringen die na 28 augustus 2007 zijn gedaan.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
in het principale beroep:
vernietigt het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 24 juni 2014 voor zover het hof heeft geoordeeld dat de vrouw recht heeft op de helft van het door de man tijdens het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioen bij SPMS voor zover het betreft uitkeringen die na 9 november 2006 zijn gedaan;
bekrachtigt in zoverre het vonnis van de rechtbank;
in het incidentele beroep:
verwerpt het beroep;
in het principale en in het incidentele beroep:
compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp, G. de Groot en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president E.J. Numann op
4 maart 2016.