ECLI:NL:HR:2016:3445

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 december 2016
Publicatiedatum
27 maart 2017
Zaaknummer
16/02851
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ontvankelijkheid van het beroep in een strafzaak met betrekking tot winkeldiefstal

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 28 augustus 2015 een verdachte had veroordeeld voor winkeldiefstal. De verdachte, geboren in 1996, had beroep in cassatie ingesteld via zijn advocaat S. Ben Tarraf. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de verdachte geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. De Hoge Raad verklaarde het beroep niet-ontvankelijk op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie, na gehoord te hebben de Procureur-Generaal.

De Hoge Raad merkte op dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden. De beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep was gebaseerd op de vraag of de verdachte een significante bijdrage had geleverd aan de diefstal, wat niet kon worden vastgesteld. De Hoge Raad concludeerde dat de bewezenverklaring van het gerechtshof onvoldoende gemotiveerd was, omdat de verdachte niet aanwezig was tijdens de diefstal en pas later in beeld kwam. De Hoge Raad benadrukte dat voor de kwalificatie van medeplegen nauwe en bewuste samenwerking vereist is, wat in dit geval niet kon worden aangetoond.

Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het cassatieberoep niet-ontvankelijk, waarmee het arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch in stand bleef. Dit arrest is van belang voor de uitleg van de ontvankelijkheid van cassatieberoepen en de vereisten voor medeplegen in strafzaken.

Uitspraak

20 december 2016
Strafkamer
nr. S 16/02851
SSA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 28 augustus 2015, nummer 20/000460-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S. Ben Tarraf, advocaat te Amsterdam, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
20 december 2016.
Zaaknummer S 16 / 02851
SCHRIFTUUR houdende een middel van cassatie inzake:
Het arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, d.d. 28 augustus 2015, bekend onder parketnummer 20-000460-15, gewezen in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, bekend onder parketnummer 02-254762-14.
In de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1996.
MIDDEL I
1. Schending van het recht, meer in het bijzonder schending van artikelen 338 Sv, 348 Sv, 350 Sv, 358 Sv en 359 Sv, althans verzuim van vormen, waarvan niet-naleving nietigheid medebrengt.
2. Requirant is in hoger beroep veroordeeld voor het volgende:

'hij op 12 november 2014 te Breda, Karrestraat, tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid kledingstukken toebehorende aan V&D.'

3. Blijkens de door het gerechtshof gebezigde bewijsmiddelen wordt o.a. uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden:
Bewijsmiddel I: aangever ziet een vrouw in de winkel staan. De vrouw doet kleding in de tas. De vrouw verlaat de winkel zonder af te rekenen. Buiten de winkel loopt de vrouw naar een man toe met een fors postuur. Zij lopen ongeveer 25 meter. De vrouw doet de tas in een trolly. Een man met een witte schoudertas (requirant) komt aanlopen. Zij praten met elkaar. De man met de witte schoudertas en de vrouw lopen weg. De forse man met de trolly staat op een hoek te wachten. De man met de witte schoudertas neemt de trolly over.
Bewijsmiddel 7: medeverdachte [medeverdachte], heeft verklaard: 'ja, hij (requirant) wist van de diefstal.' Op de vraag wat het aandeel van requirant is, antwoordt hij als volgt: 'hij heeft de trolley bijgehouden. ’
4. Het gerechtshof oordeelde als volgt:

'naar het oordeel van het hof is sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de drie verdachten dat van medeplegen dient te worden gesproken, in die zin dat zij de winkeldiefstal tezamen en in vereniging hebben gepleegd. Het hof acht ieders bijdrage aan de diefstal van voldoende gewicht om tot die conclusie te komen. '

5. Dit oordeel is onbegrijpelijk; dan wel ontoereikend gemotiveerd. De kwalificatie medeplegen vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Dat vergt dat de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. De vraag of aan deze eis is voldaan, laat zich niet in algemene zin-beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete géval (Hoge Raad 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1315).
Het staat dat vast dat requirant niet in de winkel is geweest. Ook stond hij niet op de uitkijk voor de deur. Requirant heeft geen uitvoeringshandelingen verricht. In de winkel heeft dé medeverdachte alleen gehandeld. Op het moment dat de medeverdachte iri de winkel dé goederen in de tas stopt, heeft de medeverdachte zodanige feitelijke heerschappij óver de goederen verschaft dan wel dit zodanig aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende onttrokken, dat de wegneming van
de goederen als voltooid kan gelden. Daar hoeft de medeverdachte de winkel niet voor uit te lopen of de kassa te passeren. Requirant heeft derhalve geen bijdrage aan het delict geleverd, en ook niet kunnen leveren.
7. Requirant heeft op een veel later moment, na de voltooide diefstal, en nadat de andere twee medeverdachten een stuk hebben gelopen, op enig moment de trolly overgenomen waar de gestolen goederen in zaten. Dat zou een situatie van heling opleveren, maar heling speelt in deze zaak geen rol.
8. Het is een handeling ruim na het gepleegde strafbare feit. Indien u deze gedragingen bestempelt als het faciliteren van een vluchtmogelijkheid, wijs ik u op een uitspraak van de Hoge Raad. Onvoldoende werd bevonden de enkele vaststelling (Hoge Raad 3 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1307):

'dat de verdachte een vluchtmogelijkheid heeft gefaciliteerd en dat het niet anders kan zijn dan dat over het verschaffen van deze vluchtmogelijkheid van te voren door de verdachte en zijn mededaders afspraken zijn gemaakt. '

9. Zie ook Hoge Raad 2 december 2014 over medeplegen (ECLI:NL:HR:2014:3474):

'De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Ook is niet uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak vóór het strafbare feit is geleverd. (Vgl. bijvoorbeeld HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9972, NJ 2012/452). Zeker in dergelijke, in zekere zin afwijkende of bijzondere, situaties dient in de bewijsvoering aandacht te worden besteed aan de vraag ofwel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest. Dat geldt in nog sterkere mate indien het hoofdzakelijk gaat om gedragingen die na het strafbare feit zijn verricht. (Vgl. HR 9 april 2013 ECLI:NL:HR:2013:BZ6505, NJ 2013/229). Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in der gelijke uitzonderlijke gevallen wel moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding. '

10. Niet is gebleken dat requirant een rol in de voorbereiding had. Bij de diefstal was requirant niet aanwezig. Enige tijd na voltooiing van het delict door een medeverdachte, verschijnt requirant in beeld. Uit de bewijsvoering kan niet zonder meer worden afgeleid dat requirant een zodanige significante bijdrage heeft geleverd aan de diefstal, dat van een nauwe en bewuste samenwerking gesproken kan worden, zodat de bewezenverklaring van het gerechtshof onvoldoende met redenen is omkleed.
11. Gezien het voorgaande meent requirant dat het arrest van het gerechtshof 's- Hertogenbosch, d.d. 28 augustus 2015 voor vernietiging en verwijzing in aanmerking komt.
12. Mitsdien komt het arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, d.d. 28 augustus 2015, voor vernietiging en terug- dan wel verwijzing in aanmerking.