Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3. Beslissing
20 december 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 28 augustus 2015 een verdachte had veroordeeld voor winkeldiefstal. De verdachte, geboren in 1996, had beroep in cassatie ingesteld via zijn advocaat S. Ben Tarraf. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de verdachte geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. De Hoge Raad verklaarde het beroep niet-ontvankelijk op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie, na gehoord te hebben de Procureur-Generaal.
De Hoge Raad merkte op dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden. De beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep was gebaseerd op de vraag of de verdachte een significante bijdrage had geleverd aan de diefstal, wat niet kon worden vastgesteld. De Hoge Raad concludeerde dat de bewezenverklaring van het gerechtshof onvoldoende gemotiveerd was, omdat de verdachte niet aanwezig was tijdens de diefstal en pas later in beeld kwam. De Hoge Raad benadrukte dat voor de kwalificatie van medeplegen nauwe en bewuste samenwerking vereist is, wat in dit geval niet kon worden aangetoond.
Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het cassatieberoep niet-ontvankelijk, waarmee het arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch in stand bleef. Dit arrest is van belang voor de uitleg van de ontvankelijkheid van cassatieberoepen en de vereisten voor medeplegen in strafzaken.