Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3. Beslissing
20 december 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2016 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 25 september 2015. De verdachte, geboren in 1977, had beroep in cassatie ingesteld via zijn advocaat R. Tetteroo. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die door de verdachte naar voren waren gebracht geen behandeling in cassatie rechtvaardigden. Dit was het geval omdat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, of omdat de klachten niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad verklaarde het beroep niet-ontvankelijk op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie, na gehoord te hebben de Procureur-Generaal.
De zaak betrof een strafzaak waarin de verdachte had aangevoerd dat het Gerechtshof onvoldoende rekening had gehouden met zijn medische situatie, die hem detentieongeschikt maakte. De verdediging had tijdens de zitting medische stukken overgelegd, waaronder een brief van de huisarts. De Hoge Raad merkte op dat het Gerechtshof in zijn arrest geen melding had gemaakt van deze omstandigheden, wat volgens de verdachte leidde tot een onvoldoende gemotiveerde strafmotivering. Ondanks deze argumenten oordeelde de Hoge Raad dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden, en verklaarde het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.