ECLI:NL:HR:2016:3427

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 december 2016
Publicatiedatum
8 maart 2017
Zaaknummer
16/02400
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep in strafzaak tegen verdachte wegens onvoldoende belang

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2016 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1994, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken voor het besturen van een personenauto met een ongeldig verklaard rijbewijs. Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat M.J.J.E. Stassen. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten die door de verdachte zijn aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het beroep, of dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft daarom, gehoord de Procureur-Generaal, het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de ontvankelijkheid in cassatieprocedures en de noodzaak voor een partij om voldoende belang te hebben bij het instellen van een cassatieberoep. De Hoge Raad heeft in deze zaak geoordeeld dat de aangevoerde klachten niet voldoende zijn om het beroep te rechtvaardigen, wat leidt tot de niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep. Dit arrest is van belang voor toekomstige zaken waarin de ontvankelijkheid van cassatieberoepen aan de orde is, en het onderstreept de eisen die aan de motivering van cassatieklachten worden gesteld.

Uitspraak

20 december 2016
Strafkamer
nr. S 16/02400
SSA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 25 maart 2016, nummer 21/003215-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
20 december 2016.
Schriftuur, houdende middelen van cassatie
Griffienummer S 16/02400
Schriftuur houdende middelen van cassatie in de zaak van
[verdachte]
wonende te [woonplaats];
betreffende het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 25 maart 2016 met parketnummer 21-003215-15. Verzoeker werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, en een tenuitvoerlegging van twee weken terzake het besturen van een personenauto met een ongeldig verklaard rijbewijs.
ENIG MIDDEL.
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen. In het bijzonder zijn de artikelen 350 en 359 Sv juncto artikel 415 Sv geschonden, doordat het hof bewezen heeft verklaard dat verzoeker bestuurder was, en zulks onvoldoende met redenen heeft omkleed, althans heeft het hof haar beslissing gebaseerd op gronden die deze beslissing niet, althans niet zonder nadere motivering – die ontbreekt - kunnen dragen, zodat het arrest niet naar de eis der wet naar behoren met redenen is omkleed.
Toelichting.
De verdediging heeft in eerste aanleg en hoger beroep aangevoerd dat verzoeker niet de bestuurder was van de personenauto welke op 28 februari 2015 werd aangehouden. Verzoeker heeft zich op dit punt op zijn zwijgrecht beroepen. Het hof heeft enkel vastgesteld dat verzoeker aan de bestuurderszijde is uitgestapt vrijwel meteen nadat het voertuig tot stilstand kwam, en dat verbalisanten de auto voortdurend in het zicht hebben gehad. Slechts aan deze omstandigheden heeft het hof de conclusie verbonden dat het uitgesloten is dat de personen voorin het voertuig van plaats hebben kunnen wisselen. Die conclusie is zonder nadere redengeving onbegrijpelijk. Er is namelijk helemaal niets vastgesteld over het zicht op de personen voor in de auto. Zagen de verbalisanten de personen zitten, hebben ze bewogen, zijn ze weggedoken? Er is niet vastgesteld dat de verbalisanten de inzittenden van de auto voortdurend in het zicht hebben gehad, enkel dat men de auto niet uit het oog verloren heeft. Dat de verbalisanten voorts niet hebben vastgesteld wie de bestuurder was maakt dat het hof op basis van deze motivering niet tot de conclusie kon komen dat het uitgesloten is dat de personen voorin de auto van plaats zijn gewisseld, en kon het hof niet bewezen verklaren dat verzoeker de bestuurder is geweest. Het feit dat de overige inzittenden hebben verklaard niet de bestuurder te zijn geweest doet hier niets aan af. De overige inzittenden hebben er ieder voor zich belang bij dat als zij de bestuurder zouden zijn geweest, dat te ontkennen. In ieder geval is niet onderzocht of zij belang hadden bij een ontkenning. Op basis van de door het hof gebruikte bewijsmiddelen is de bewezenverklaring van het bestuurder zijn van verzoeker onbegrijpelijk c.q. onvoldoende met redenen omkleed. Om bovenstaande redenen is verzoeker van oordeel dat de hof de bewezenverklaring heeft gebaseerd op gronden die deze beslissing niet kunnen dragen, zodat de bewezenverklaring onjuist, althans onvoldoende althans onbegrijpelijk is gemotiveerd. Het arrest voldoet gezien het bovenstaande niet aan de eisen die de wet daaraan stelt. Het bestreden arrest kan dan ook niet in stand blijven.
CONCLUDEREND:
Requirant verzoekt dan ook om vernietiging van het arrest en verwijzing naar een Gerechtshof.