ECLI:NL:HR:2016:3418

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 december 2016
Publicatiedatum
8 maart 2017
Zaaknummer
16/00607
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep tegen herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1980, had beroep in cassatie ingesteld tegen de beslissing van het Gerechtshof, die op 18 september 2015 had geoordeeld over de herroeping van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling van 390 dagen. De verdachte was eerder veroordeeld door de Rechtbank Gelderland te Arnhem op 21 februari 2014, waarna hij hoger beroep had ingesteld. Het Gerechtshof bevestigde de beslissing van de Rechtbank zonder nadere motivering, wat de verdachte aanvoerde als een schending van zijn recht.

De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de verdachte geen behandeling in cassatie rechtvaardigden. De Hoge Raad stelde vast dat de partij die het cassatieberoep had ingesteld, klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. Dit leidde tot de conclusie dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie dan ook niet-ontvankelijk, op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie, en na gehoord te hebben de Procureur-Generaal.

De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke motivering door de rechter bij beslissingen over de herroeping van voorwaardelijke invrijheidstelling. De Hoge Raad bevestigde dat de rechter de bevoegdheid heeft om een voorwaardelijke invrijheidstelling geheel of gedeeltelijk te herroepen, maar dat deze keuze voldoende inzichtelijk gemotiveerd dient te worden. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de noodzaak van transparantie en motivering in rechterlijke beslissingen onderstreept.

Uitspraak

20 december 2016
Strafkamer
nr. S 16/00607
AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 18 september 2015, nummer 21/001146-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.B. Kleerekooper, advocaat te Hoenderloo, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
20 december 2016.
SCHRIFTUUR HOUDENDE MIDDELEN VAN CASSATIE
betreft S 16/00607
In zake : [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats].
verzoeker tot cassatie van de te zijnen laste door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 september 2015 gedane uitspraak;
Verzoeker is veroordeeld door de Rechtbank Gelderland te Arnhem bij uitspraak van 21 februari 2014. Hiertegen is door verzoeker hoger beroep ingesteld. Bij uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden te Zwolle van 18 september 2015 is op het hoger beroep van verzoeker beslist.
Het verzoek tot cassatie richt zich tegen de beslissing van het Gerechtshof Arnhem- Leeuwarden betreffende de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van 390 dagen.
Middelen
Het recht is geschonden en/of op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen zijn verzuimd, nu het Hof op dit punt het vonnis van de Rechtbank heeft bevestigd hoewel de Rechtbank niet heeft gemotiveerd op grond waarvan zij heeft gekozen voor het volledig herroepen van de voorwaardelijke invrijheidstelling in plaats van het voor een bepaald deel herroepen van de voorwaardelijke invrijheidstelling en ook het Hof in haar arrest nalaat dit te motiveren.
Toelichting
De Rechtbank stelt: ‘Indien een veroordeelde een van deze voorwaarden overtreedt is de rechtbank bevoegd om de voorwaardelijke invrijheidstelling in het geheel te herroepen. Het moment van overtreding binnen de proeftijd doet niets aan deze bevoegdheid af. Er zijn de rechtbank geen omstandigheden gebleken die zouden kunnen en/of moeten leiden tot een andere reactie dan volledige herroeping’.
Verzoeker tot cassatie betwist niet dat de Rechter de bevoegdheid heeft om indien de bij een voorwaardelijke invrijheidstelling gestelde voorwaarden worden overtreden de voorwaardelijke invrijheidstelling in het geheel te herroepen. Deze bevoegdheid neemt evenwel niet weg dat de Rechter ook de bevoegdheid heeft om slechts een deel van de voorwaardelijke invrijheidstelling te herroepen.
Nu de Rechter zowel de bevoegdheid heeft een deel van de voorwaardelijke invrijheidstelling te herroepen als de hele voorwaardelijke invrijheidstelling te herroepen dient de keuze voldoende inzichtelijk gemotiveerd te worden. Het kenbaarheids- vereiste en motiveringvereiste brengt dit met zich mee. Het dient voor de justitiabele duidelijk te zijn waarom de keuze is gemaakt.
‘Er zijn de rechtbank geen omstandigheden gebleken die zouden kunnen en/of moeten leiden tot een andere reactie dan volledige herroeping.’ is geen motivering die enig inzicht geeft in de beweegredenen van de Rechtbank. Het Hof heeft zulks miskent en ten onrechte de beslissing van de Rechtbank zonder nadere motivering overgenomen.
Conclusie
Het is op grond van het voorgaande dat verzoeker de Hoge Raad der Nederlanden verzoekt het door hem ingestelde beroep in cassatie te honoreren en het bestreden arrest te vernietigen.