ECLI:NL:HR:2016:3407

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 december 2016
Publicatiedatum
6 maart 2017
Zaaknummer
15/04624
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-ontvankelijkheid van het beroep in een strafzaak met betrekking tot diefstal en schuldheling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1968, was in cassatie gegaan tegen een uitspraak van het hof van 29 september 2015, waarin hij was veroordeeld voor diefstal en schuldheling. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de verdachte geen behandeling in cassatie rechtvaardigden, omdat hij klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. De Hoge Raad verklaarde het beroep niet-ontvankelijk op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De zaak betrof onder andere de vraag of de verdachte de autobanden had gestolen of deze op legitieme wijze had verkregen. Het hof had geoordeeld dat de verklaring van de verdachte niet geloofwaardig was, omdat hij geen bewijs kon leveren voor de aankoop van de banden. De Hoge Raad vond dat het hof niet voldoende had gemotiveerd waarom de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig was en dat de overwegingen van het hof niet naar de eisen der wet waren onderbouwd. De Hoge Raad concludeerde dat het hof had moeten ingaan op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte bij het bepalen van de strafmaat, maar dit niet had gedaan. De Hoge Raad heeft de zaak uiteindelijk niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak van het hof in stand blijft, maar dat de Hoge Raad geen inhoudelijke beoordeling van de zaak heeft gedaan.

Uitspraak

20 december 2016
Strafkamer
nr. S 15/04624
DFL
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 29 september 2015, nummer 21/000349-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft E.H. Bokhorst, advocaat te Veenendaal, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
20 december 2016.
Namens requirant, [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1968, woonplaats kiezende aan de Scheepjeshof 122 te (3901 CX) Veenendaal, worden de volgende cassatiemiddelen voorgedragen tegen het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, uitgesproken op 29 september 2015, onder parketnummer 21/000349-15:
Middel 1
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd. In het bijzonder zijn de artikelen 359 jo 415 Sv en artikel 6 EVRM geschonden doordien ’s-Hofs overweging, inhoudende dat het hof de verklaring van requirant, gelet op het feit dat requirant de koop van de autobanden op geen enkele wijze kan onderbouwen en de wijze waarop de transactie zou hebben plaatsgevonden, dat requirant de banden had gekocht van een onbekend gebleven bewoner van het appartementencomplex, meer in het bijzonder nu ook getuigen niemand anders dan requirant ter plaatse met de banden hebben gezien en de gestolen autobanden korte tijd na het plegen van het feit in het bezit van verdachte zijn aangetroffen, niet geloofwaardig acht, niet, althans niet zonder meer, begrijpelijk.
Toelichting op het middel
Door het hof is, voor zover van belang voor de beoordeling van dit middel, het volgende overwogen:
“Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde overweegt het hof dat verdachte de koop van de autobanden op geen enkele wijze kan onderbouwen, ook niet met een aankoopbon, een betalingsbewijs of enig ander document waarmee de herkomst van de banden wordt verduidelijkt. Gelet hierop en de wijze waarop de transactie zou hebben plaatsgevonden is het hof, met de politierechter en de advocaat-generaal, van oordeel dat de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij de banden had gekocht van een onbekend gebleven bewoner van het appartementencomplex, niet geloofwaardig is. Nu ook getuigen niemand anders dan de verdachte ter plaatse met de banden hebben gezien en de gestolen autobanden korte tijd na het plegen van het feit in het bezit van verdachte zijn aangetroffen, is het hof van oordeel dat verdachte de autobanden heeft gestolen.”
Het is een feit van algemene bekendheid dat bij tweede-, derde-, of vierdehands verkoop niet altijd een aankoopbon, een betalingsbewijs of enig ander document waarmee de herkomst wordt verduidelijkt wordt afgegeven. Op basis daarvan kan daarom niet worden gesteld dat, zoals het hof heeft overwogen, het niet geloofwaardig is dat requirant de banden heeft gekocht van een onbekend gebleven bewoner van het appartementencomplex. Deze overweging is dan ook onbegrijpelijk.
Ook uit de wijze waarop de transactie zou hebben plaatsgevonden kan niet zonder meer worden gesteld dat de verklaring van requirant, inhoudende dat hij de banden heeft gekocht van een onbekend gebleven bewoner van het appartementencomplex, niet geloofwaardig is. Requirant heeft verklaard dat hij is gebeld en dat hij heeft afgesproken met een persoon bij het appartementencomplex, dat deze persoon toegang had tot de garage, welke gelegen is onder het appartementencomplex en dat de garage alleen toegankelijk is voor bewoners van het complex. Op basis daarvan is requirant van mening geweest dat het een betrouwbare verkoper betrof. Hij heeft een redelijke prijs voor de banden betaald. Uit deze wijze van transactie, kan niet zonder meer worden afgeleid dat, zoals door het is hof wordt overwogen, deze wijze zo opmerkelijk is geweest dat de verklaring van requirant ongeloofwaardig dient te worden geacht.
Dat getuigen niemand anders dan de verdachte ter plaatse met de banden hebben gezien en de gestolen autobanden korte tijd na het plegen van het feit in het bezit van requirant zijn aangetroffen doet daar in deze situatie niet aan af. De verkoper deed zich ter plekke voor als zijnde eigenaar van de banden en requirant is te goeder trouw geweest en heeft daarom die banden ingeladen. Requirant’s handelen was niet gericht op het zich wederrechtelijk toe- eigenen van de banden. Voorts hoeven de getuigen geen andere personen te hebben gezien, omdat niet blijkt uit de bewijsmiddelen dat zij in de garage zijn geweest en daarom niet zonder meer daarmee kan worden uitgesloten dat er een persoon in de garage aanwezig was op het moment dat requirant de banden naar de auto bracht om deze in te laden. Zonder nadere motivering is ’s-Hofs overweging dan ook niet, althans niet zonder meer begrijpelijk. Het arrest is dan ook niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
Middel 2
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd. In het bijzonder zijn de artikelen 359 jo 415 Sv en artikel 6 EVRM geschonden doordien het bewezenverklaarde onder 1 niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
Toelichting op het middel
Door het hof is bewezenverklaard dat:
“requirant op 10 april 2014 te Veenendaal met het oogmerk van wederrechtelijke toe- eigening heeft weggenomen acht autobanden met velgen, toebehorende aan [betrokkene 1] .”
Het bewezenverklaarde kan niet uit de gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid. Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt niet dat requirant de banden en velgen heeft weggenomen om zich deze wederrechtelijk toe te eigenen. Requirant heeft verklaard dat hij had afgesproken met een persoon, welke in het bezit was van een sleutel van de garage, welke gelegen is onder het appartementencomplex, en dat hij de banden en velgen van die persoon heeft gekocht. Requirant heeft een redelijke prijs betaald voor de banden en heeft de banden daarna ingeladen. De verklaring van requirant kan niet worden uitgesloten, hierover is het één en ander in middel 1 uiteengezet. Meer in het bijzonder behoeft het feit dat de getuigen alleen requirant de banden zagen inladen niet daaraan in de weg te staan, nu zij zich niet in de garage hebben bevonden en het dus zo kan zijn geweest dat de verkoper in de garage bleef terwijl requirant de banden in zijn auto zette. Het arrest is in zoverre niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
Middel 3
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd. In het bijzonder zijn de artikelen 359 jo 415 Sv en artikel 6 EVRM geschonden doordien het bewezenverklaarde onder 2 niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
Toelichting op het middel
Door het hof is bewezenverklaard dat:
“requirant in de periode van 19 maart 2014 tot en met 21 oktober 2014 te Apeldoorn en/of Veenendaal en/of Arnhem een (grote) hoeveelheid muziekinstrumenten heeft verworven, voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die muziekinstrumenten redelijkerwijss had moeten vermoeden, dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.”
Het bewezenverklaarde onder 2 kan niet uit de gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid. Uit de inhoud van bewijsmiddel 5 blijkt dat [betrokkene 2] eerst op 31 maart 2014 aangifte heeft gedaan van diefstal van zijn muziekinstrumenten. Uit bewijsmiddel 8 blijkt echter dat requirant instrumenten heeft verkocht aan [A] te Veenendaal in de periode tussen 21 maart 2014 en 28 maart 2014; dat wil zeggen voordat er een aangifte lag. Bij [A] te Arnhem heeft requirant blijkens de inhoud van bewijsmiddel 6 een goed aangeboden op 29 maart 2014. Daaruit kan worden afgeleid dat requirant de goederen voor die tijd, in ieder geval voordat aangifte is gedaan van diefstal, heeft verworven of voorhanden heeft gekregen. Dit betekent dat requirant ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van de muziekinstrumenten niet redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het door misdrijf verkregen goederen betrof, nu eerst op 31 maart 2014 aangifte is gedaan. Het arrest is in zoverre niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
Middel 4
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd. In het bijzonder zijn de artikelen 359 jo 415 Sv en artikel 6 EVRM geschonden doordien ’s-Hofs overweging, inhoudende dat nu requirant geen enkele identificeerbaar gegeven kan verstrekken van degene die hem de muziekinstrumenten heeft aangeboden en requirant evenmin van die persoon enig bewijs heeft ontvangen van de herkomst van deze goederen, requirant met de voor schuldheling vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld, meer in het bijzonder nu het enkele controleren van de muziekinstrumenten op de site van stopheling.nl onvoldoende wordt geacht als nakoming van de op hem rustende onderzoeksplicht, omdat deze website geen compleet en actueel register van alle gestolen goederen bevat, hetgeen requirant had dienen te beseffen, niet, althans niet zonder meer, begrijpelijk.
Toelichting op het middel
Door het hof is, voor zover van belang voor de beoordeling van dit middel, het volgende overwogen:
“Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde merkt het hof op dat verdachte van een persoon een complete uitrusting van een muziekband ter beschikking kreeg om in delen te verkopen, hetgeen deze persoon niet zelf wilde doen. Verdachte kan geen enkel identificeerbaar gegeven verstrekken van degene die hem de muziekinstrumenten heeft aangeboden. Evenmin heeft verdachte van deze personen enig bewijs ontvangen van de herkomst van deze goederen. Dit breng met zich mee dat de verdachte met de voor schuldheling vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld. De verdachte had meer onderzoek moeten doen. Het enkele controleren van de muziekinstrumenten op de site van stopheling.nl acht het hof onvoldoende als nakoming van de op hem rustende onderzoeksplicht. Deze website bevat immers geen compleet en actueel register van alle gestolen hetgeen verdachte had dienen te beseffen.”
Deze overweging is niet, althans niet zonder meer begrijpelijk. Allereerst is door requirant wel degelijk een signalement gegeven van de persoon die hem benaderd heeft en heeft hij wel degelijk een naam genoemd. Dat requirant geen enkel identificeerbaar gegeven heeft verstrekt is dan ook evident onjuist.
Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat tweede-, derde-, of vierdehands spullen niet altijd een aankoopbon, een betalingsbewijs of enig ander document waarmee de herkomst wordt verduidelijkt voorhanden is danwel wordt afgegeven. Enkel op basis van vorengenoemde kan dan ook niet worden gesteld dat requirant met de voor schuldheling vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld.
Ook de overweging dat requirant meer onderzoek had moeten doen is onbegrijpelijk en ook daarmee kan niet worden gesteld dat requirant met de voor schuldheling vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld. Het hof neemt overigens in haar overweging ten onrechte niet mee dat naast het feit dat requirant op stopheling.nl heeft gekeken ook bij het aanbieden van de producten bij [A] , door [A] wordt onderzocht of de spullen van diefstal afkomstig zijn; dit bleek niet het geval te zijn.
Dit laatste is dan ook niet zonder reden, nu uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat [A] , maar ook requirant er nooit achter zouden zijn gekomen dat de goederen van diefstal afkomstig waren, omdat de eigenaar, [betrokkene 2] , eerst nadat hij de goederen bij [A] heeft gezien, aangifte heeft gedaan van diefstal. Dit blijkt uit bewijsmiddel 5; aangever doet pas aangifte op 31 maart 2014. Terwijl uit bewijsmiddel 6 blijkt dat de goederen op 29 maart 2014 reeds waren ingekocht door [A] te Arnhem en uit bewijsmiddel 8 zelfs blijkt dat er goederen door [A] te Veenendaal zijn gekocht in de periode tussen 21 maart 2014 en 28 maart 2014. Van een met aanmerkelijke onvoorzichtigheid handelen door requirant kan daarom dan ook beslist geen sprake zijn. Het arrest is dan ook niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
Middel 5
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd. In het bijzonder zijn de artikelen 359 jo 415 Sv en artikel 6 EVRM geschonden doordien het Gerechtshof is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwd standpunt - inhoudende dat bij oplegging van een eventuele straf rekening gehouden dient te worden met de persoonlijke omstandigheden van requirant; hij is een totaal andere weg ingeslagen, heeft werk gezocht en gevonden, heeft een gezin te onderhouden en heeft zich aangemeld bij schuldsanering, zodat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf hier in ieder geval niet op zijn plaats is en wordt verzocht een taakstraf op te leggen - zonder in het bijzonder de redenen op te geven die daartoe hebben geleid.
Toelichting op het middel
Namens requirant is, voor zover van belang voor de beoordeling van dit middel, het volgende aangevoerd:
"Voorts dient bij het opleggen van een eventuele straf rekening gehouden te worden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hij is een totaal andere weg ingeslagen. Hij heeft werk gezocht en gevonden. Hij heeft een gezin te onderhouden. Ook heeft hij zich gemeld bij de schuldsanering. In ieder geval is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf hier niet op zijn plaats. Verdachte heeft drie dagen in voorarrest gezeten. Hij is bereid om een taakstraf te verrichten."
Door het hof is niets in het bijzonder overwogen met betrekking tot het standpunt dat namens requirant is aangevoerd. Op de persoonlijke omstandigheden is niet ingegaan. Zo heeft het hof niet gemotiveerd waarom ondanks de geschetste persoonlijke omstandigheden van requirant een taakstraf niet gerechtvaardigd is en alleen zou kunnen volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof had nu zij is afgeweken van het namens requirant aangevoerde standpunt in het bijzonder de redenen op moeten geven die daartoe hebben geleid. Nu het hof dit niet heeft gedaan heeft het hof in strijd gehandeld met artikel 359, lid 2 Sv. Het arrest dient daarom dan ook ex artikel 359, lid 8 Sv nietig te worden verklaard.
Middel 6
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd. In het bijzonder zijn de artikelen 359 jo 415 Sv en artikel 6 EVRM geschonden doordien het Gerechtshof is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwd standpunt - inhoudende dat bij een veroordeling wordt verzocht de vordering tul om te zetten in een werkstraf - zonder in het bijzonder de redenen op te geven die daartoe hebben geleid.
Toelichting op het middel
Namens requirant is, voor zover van belang voor de beoordeling van dit middel, het volgende aangevoerd:
“Nu verdachte van alle feiten dient te worden vrijgesproken dient ook de vordering tenuitvoerlegging afgewezen te worden. De tul betreft een zaak uit 2007, een hennepkwekerij. Stel dat het hof toch tot een veroordeling komt, dan bepleit ik de vordering tul om te zetten in een werkstraf. Het taakstrafverbod geldt mijns inziens hier niet.”
Het hof heeft niets in het bijzonder overwogen met betrekking tot het vorengenoemde standpunt. Het hof had nu zij is afgeweken van het namens requirant aangevoerde standpunt in het bijzonder de redenen op moeten geven die daartoe hebben geleid. Nu het hof dit niet heeft gedaan heeft het hof in strijd gehandeld met artikel 359, lid 2 Sv. Het arrest dient daarom dan ook ex artikel 359, lid 8 Sv nietig te worden verklaard.