ECLI:NL:HR:2016:3402

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 december 2016
Publicatiedatum
6 maart 2017
Zaaknummer
16/02622
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-ontvankelijkheid van het beroep in een strafzaak met betrekking tot illegale elektriciteitsafname en hennepteelt

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 december 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1973, was in cassatie gegaan tegen een eerdere veroordeling voor het illegaal afnemen van elektriciteit in verband met een hennepplantage. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de verdachte geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. De Hoge Raad verklaarde het beroep niet-ontvankelijk op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie, na gehoord te hebben de Procureur-Generaal.

De zaak betrof een bewezenverklaring van het feit dat de verdachte samen met een ander elektriciteit had afgenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring niet voldeed aan de vereisten, omdat niet duidelijk was welke gedraging de verdachte werd verweten. De Hoge Raad concludeerde dat de bewezenverklaring onvoldoende was onderbouwd en dat de verdachte niet had geweten dat de elektriciteit illegaal werd afgenomen. Dit leidde tot de conclusie dat de bewezenverklaring van medeplegen niet gerechtvaardigd was, waardoor het arrest van het Gerechtshof niet in stand kon blijven.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van duidelijke en voldoende onderbouwde bewijsvoering in strafzaken, vooral in gevallen van medeplegen. De beslissing heeft implicaties voor de strafmaat en de vordering van de benadeelde partij, aangezien de duur van de illegale elektriciteitsafname van invloed kan zijn op de uiteindelijke straf en schadevergoeding.

Uitspraak

13 december 2016
Strafkamer
nr. S 16/02622
SSA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 25 februari 2016, nummer 21/005431-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft C.W. Noorduyn, advocaat te 's-Gravenhage, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.J. Borgers, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 december 2016.
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Griffienummer: S 16/02622
SCHRIFTUUR HOUDENDE EEN MIDDELEN VAN CASSATIE
Inzake: [verdachte].
geboren op [geboortedatum] 1973, woonachtig [a-straat 1] te [woonplaats], verzoeker tot cassatie van het door het Gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden op 25 februari 2016 onder nummer 21-005431-15 gewezen arrest.
MIDDEL I
1. Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften doordat het onder 2 bewezenverklaarde feit niet valt te kwalificeren.
2. Toelichting
2.1
Het Hof heeft het vonnis van de Politierechter bevestigd. Ten laste van verzoeker heeft de Politierechter als feit 2 bewezen verklaard dat:
“2. hij op tijdstippen in de periode van 15 september 2014 tot en met 10 november 2014 te Enschede, tezamen en in vereniging met een ander, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een pand gelegen aan de [b-straat 1] te Enschede, een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan Enexis B.V., waarbij verdachte en zijn mededader die weg te nemen hoeveelheid elektriciteit onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking."
2.3
Dit feit valt (strikt genomen) niet te kwalificeren nu daarin niet staat vermeld welke gedraging verzoeker wordt verweten. Uit de bewezenverklaring volgt niet wat verzoeker tezamen en in vereniging met de hoeveelheid elektriciteit heeft gedaan.
2.4
Deze omissie kan niet worden afgedaan als een kennelijke misslag of verschrijving nu de Politierechter in de aantekening mondeling vonnis (p.4) heeft opgemerkt dat eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten in de bewezenverklaring verbeterd dienen te worden gelezen. Bovendien heeft het Hof de bewezenverklaring bevestigd zonder de bewezenverklaring aan te passen.
2.5
Eén en ander maakt dat het bewezenverklaarde onder 2 niet valt te kwalificeren als art. 311 Sr. Het arrest kan niet in stand blijven.
MIDDEL II
1. Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften doordat uit de bewijsmiddelen niet, althans onvoldoende kan volgen dat verzoeker het tweede feit heeft medegepleegd.
2. Toelichting
2.1
Het Hof heeft het vonnis van de Politierechter bevestigd. Ten laste van verzoeker heeft de Politierechter als feit 2 bewezen verklaard dat:
"2. hij op tijdstippen in de periode van 15 september 2014 tot en met 10 november 2014 te Enschede, tezamen en in vereniging met een ander, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een pand gelegen aan de [b-straat 1] te Enschede, een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan Enexis B.V., waarbij verdachte en zijn mededader die weg te nemen hoeveelheid elektriciteit onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking."
2.2
Als bewijsmiddel zijn gebruikt:
- een proces-verbaal opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 10 november 2014 waaruit volgt dat genoemde verbalisanten op het adres [b-straat 1] te Enschede een hennepplantage hebben aangetroffen en tevens hebben geconstateerd dat er illegaal stroom werd afgenomen.
- een proces-verbaal van verhoor van verzoeker d.d. 21 november 2014 waarin hij verklaart dat - zakelijk weergegeven - begin september 2014 [betrokkene] bij hem thuis kwam en voorstelde een hennepplantage bij hem thuis te plaatsen. Dat [betrokkene] alles heeft opgebouwd en dat hij hem daar enkele keren bij heeft geholpen en dat op 20 september de plantjes kwamen en dat hij pas later wist dat er illegaal stroom werd afgenomen.
- een aangifte van een medewerker fraudebestrijding van Enexis d.d. 21 november 2014 waaruit volgt dat op 10 november 2015 (?) verboden handelingen aan de elektriciteitsinstallatie werden aangetroffen en dat er daarbij minimaal 12.002 kWh elektriciteit illegaal is afgenomen.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verzoeker is benaderd door [betrokkene] om een hennepplantage in zijn woning aan te leggen en dat verzoeker na enig aarzelen daarmee heeft ingestemd. Uit de bewijsmiddelen volgt voorts dat [betrokkene] de hennepplantage heeft opgebouwd en dat verzoeker hem daar af en toe bij heeft geholpen. Uit de bewijsmiddelen volgt verder dat verzoeker pas later - vermoedelijk pas na de aanhouding - wist dat de stroom illegaal werd afgenomen.
Deze uit de bewijsmiddelen volgenden feitelijkheden zijn onvoldoende om te komen tot een bewezenverklaring van medeplegen. Daarbij is van belang dat door de raadsman ten overstaan van de politierechter - ongetwijfeld uitgebreider dan door de griffier is genoteerd - heeft betoogd dat verzoeker van het onder 2 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken nu hij niet heeft geweten dat de stroom ten behoeve van de hennepkwekerij illegaal werd afgetapt (p. 1 pv eerste aanleg).
In het overzichtsarrest van 2 december 2014 (NJ 2015, 309, m.nt. Mevis) heeft uw Raad nadere kaders uiteengezet met betrekking tot (de bewijsbaarheid) van medeplegen. De kwalificatie medeplegen is volgens uw Raad slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is en dat zulks uit de bewijsmiddelen dient te volgen.
Daarvan is in casu overduidelijk geen sprake. Uit de bewijsmiddelen kan geenszins volgen dat verzoeker überhaupt een bijdrage heeft geleverd aan het illegaal aftappen van stroom, anders dan dat hij zijn huis en daarmee zijn elektriciteitsmeter beschikbaar heeft gesteld aan de medeverdachte, maar dat is onvoldoende voor 'medeplegen'. Dit brengt met zich mee dat de bewezenverklaring van 'tezamen en in vereniging met een ander' ten aanzien van het tweede feit onvoldoende met redenen is omkleed. Het arrest kan niet in stand blijven.
MIDDEL III
1. Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van
nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften doordat ten aanzien van het tweede feit de (gehele) bewezenverklaarde periode niet uit de bewijsmiddelen kan volgen.
2. Toelichting
2.1
Het Hof heeft het vonnis van de Politierechter bevestigd. Ten laste van verzoeker heeft de Politierechter als feit 2 bewezen verklaard dat:
“2. hij op tijdstippen in de periode van 15 september 2014 tot en met 10 november 2014 te Enschede, tezamen en in vereniging met een ander, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een pand gelegen aan de [b-straat 1] te Enschede, een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan Enexis B.V., waarbij verdachte en zijn mededader die weg te nemen hoeveelheid elektriciteit onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking."
2.2
Als bewijsmiddel zijn gebruikt:
- een proces-verbaal opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 10 november 2014 waaruit volgt dat genoemde verbalisanten op het adres [b-straat 1] te Enschede een hennepplantage hebben aangetroffen en tevens hebben geconstateerd dat er illegaal stroom werd afgenomen
- een proces-verbaal van verhoor van verzoeker d.d. 21 november 2014 waarin hij verklaart dat - zakelijk weergegeven - begin september 2014 [betrokkene] bij hem thuis kwam en voorstelde een hennepplantage bij hem thuis te plaatsen. Dat [betrokkene] alles heeft opgebouwd en dat hij hem daar enkele keren bij heeft geholpen en dat op 20 september de plantjes kwamen en dat hij pas later wist dat er illegaal stroom werd afgenomen.
- een aangifte van een medewerker fraudebestrijding van Enexis d.d. 21 november 2014 waaruit volgt dat op 10 november 2015 (?) verboden handelingen aan de elektriciteitsinstallatie werden aangetroffen en dat er daarbij minimaal 12.002 kWh elektriciteit illegaal is afgenomen.
2.3
Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen kan niet volgen dat reeds vanaf 15 september 2014 elektriciteit illegaal is weggenomen. Uit de bewijsmiddelen volgt enkel dat op 10 november 2014 is geconstateerd dat de elektriciteitsmeter was gemanipuleerd, maar niet of gedurende de gehele bewezenverklaarde periode op die wijze stroom is 'afgetapt'. Voor het zelfde geld is er pas in een latere fase van de hennepteelt op deze manier elektriciteit weggenomen.
2.4
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verzoeker heeft verklaard dat de plantjes pas op 20 september 2014 zijn gekomen. Het ligt niet voor de hand dat er dan vijf dagen daarvoor reeds illegaal stroom zou worden afgetapt. Bovendien heeft verzoeker verklaard dat hij pas later heeft vernomen dat er op deze wijze met de elektriciteit was 'geknoeid'. Dat er vanaf 15 september 2014 reeds wederrechtelijk stroom is weggenomen, kan derhalve niet uit de bewijsmiddelen volgen. Daarin liggen juist aanwijzingen besloten dat het niet vanaf die datum is gebeurd. De bewezenverklaring van het tweede feit is daarmee onvoldoende met redenen omkleed.
2.5
Het belang voor verzoeker is erin gelegen dat de hoogte van de straf en de vordering benadeelde partij mede zijn bepaald op basis van het illegaal afnemen van stroom voor de bewezenverklaarde periode. Als zou blijken dat deze periode korter is geweest, zal dat mogelijk een positieve rol spelen bij de strafmaat en de toe te wijzen hoogte van de vordering van de benadeelde partij.