ECLI:NL:HR:2016:3398

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 december 2016
Publicatiedatum
6 maart 2017
Zaaknummer
16/01694
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen veroordeling voor diefstal van een aanhangwagen met onvoldoende motivering door het Gerechtshof

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, waarin hij was veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de diefstal van een aanhangwagen op 23 oktober 2014. De Hoge Raad heeft op 13 december 2016 geoordeeld dat de klachten van de verdachte geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. De Hoge Raad oordeelde dat de verdachte onvoldoende belang had bij het cassatieberoep en dat de klachten niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad verklaarde het beroep niet-ontvankelijk.

De Hoge Raad merkte op dat het Gerechtshof onvoldoende gemotiveerd had waarom de diefstal op de genoemde datum had plaatsgevonden en dat er niet voldoende bewijs was dat de verdachte samen met een ander de aanhangwagen had gestolen. Ook werd opgemerkt dat het Gerechtshof niet had onderbouwd waarom er geen ruimte was voor de bepleite taakstraf. De Hoge Raad concludeerde dat de motivering van het Gerechtshof niet begrijpelijk was en dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals zijn rol als mantelzorger en zijn status als zzp'er, niet voldoende waren meegewogen.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een duidelijke en begrijpelijke motivering door lagere rechters, vooral in strafzaken waar de gevolgen voor de verdachte aanzienlijk kunnen zijn. De zaak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de noodzaak onderstreept van zorgvuldige afwegingen door het Gerechtshof bij het opleggen van straffen en het in acht nemen van persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

13 december 2016
Strafkamer
nr. S 16/01694
SSA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 9 september 2015, nummer 20/000140-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.J.M. Boot, advocaat te Steenbergen, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.J. Borgers, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 december 2016.
In bovenvermelde strafzaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch cliënt, [verdachte], in hoger beroep veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor het samen met een ander stelen van een aanhangwagen op 23 oktober 2014 te Fijnaart, gemeente Moerdijk.
Tegen het betreffend arrest van het Gerechtshof d.d. 9 september 2015 heb ik namens cliënt cassatie aangetekend bij uw Hoge Raad.
Onderstaand leg ik u, bepaaldelijk gevolmachtigd door cliënt, de navolgende cassatiemiddelen voor:
1. Het Gerechtshof heeft onvoldoende gemotiveerd, althans niet begrijpelijk gemotiveerd, waarom de diefstal van de aanhangwagen heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2014.
Toelichting:
Uit het door het Gerechtshof gebruikt feitenmateriaal blijkt, dat de aanhangwagen door de aangever nog achter zijn woning in Fijnaart was gezien op 22 oktober 2014 te 23:00 uur.
De aanhangwagen is daarna gestolen.
Het Gerechtshof legt niet uit waarom de aanhangwagen persé niet op 22 oktober 2014 gestolen is, maar wel op 23 oktober 2014.
2. Het Gerechtshof heeft niet voldoende gemotiveerd, althans niet begrijpelijk gemotiveerd, dat cliënt samen met een ander de aanhangwagen gestolen heeft.
Toelichting:
Het Gerechtshof is ervan uitgegaan, dat cliënt mede schuldig is geweest aan de diefstal van de aanhangwagen, omdat hij kort na de diefstal in het bezit daarvan was, zonder daarvoor een redelijke verklaring te hebben gegeven.
Aldus gaat het Gerechtshof eraan voorbij dat de aanhangwagen pas na ruim één uur na de diefstal aangetroffen is in de nabijheid van cliënt.
Voorts wordt door het Gerechtshof eraan voorbijgegaan, dat cliënt eenduidig verklaard heeft, dat de aanhangwagen niet gekoppeld was geweest aan de auto, hetgeen overeenkwam met de situatie ten tijde van zijn aanhouding.
Weliswaar is door de verbalisanten verklaard, dat de aanhangwagen wel gekoppeld was aan de auto, maar de verbalisanten hebben niet gezien, dat cliënt en/of een ander, de aanhangwagen ontkoppeld hebben van de auto, hoewel men met de politieauto vlak achter de auto zou hebben gereden, de politieauto dichtbij de auto geparkeerd werd en minimaal één van hen voortdurend zicht had op cliënt in de auto.
De verklaring van cliënt en de waarnemingen van de verbalisanten kunnen onder één noemer worden gebracht, indien ervanuit wordt gegaan, dat de verbalisanten achter een auto met een aanhangwagen reden, die zij in het donker van de nacht zijn kwijtgeraakt en deze vervolgens verward hebben met de auto, waarin cliënt zat, zonder aanhangwagen.
Het Gerechtshof heeft ten onrechte niet opengestaan voor dit alternatief.
3. Het Gerechtshof heeft ten onrechte niet, althans onvoldoende gemotiveerd, waarom in dit geval geen ruimte was voor de bepleite taakstraf.
Toelichting:
Tijdens de behandeling in hoger beroep is uitdrukkelijk naar voren gebracht, dat cliënt een andere wending had gegeven aan zijn leven in dier voege, dat hij niet langer meer afhankelijk was van een bijstandsuitkering van de gemeente, maar als zzp'er zijn kost verdiende.
Daarbij is uitdrukkelijk aangegeven, dat een celstraf negatief zou uitpakken voor zijn eenmansonderneming.
In zijn laatste woord heeft cliënt nog aan het Gerechtshof melding gemaakt van het feit, dat hij mantelzorger is voor zijn stiefmoeder.
Uit het bestreden arrest blijkt niet, dat het Gerechtshof met deze uitdrukkelijk genoemde persoonlijke omstandigheden rekening heeft gehouden en als dat wel gebeurd is, waarom deze onvoldoende waren om hem in aanmerking te laten komen voor een taakstraf.
Hierbij wordt ervan uitgegaan, dat het Gerechtshof door enkel rekening te houden met de persoon van de verdachte ten onrechte onvoldoende gelet heeft op de naar voren gebrachte levensomstandigheden van cliënt, die zijn opgetreden na oktober 2014.
Met inachtneming van het vorenstaande verzoek ik u namens cliënt het bestreden arrest van het Gerechtshof te vernietigen en de zaak voor verdere behandeling te verwijzen naar een ander Gerechtshof.