ECLI:NL:HR:2016:3397

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 december 2016
Publicatiedatum
6 maart 2017
Zaaknummer
16/01624
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep in strafzaak met betrekking tot diefstal

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 december 2016 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 15 maart 2016. De verdachte, geboren in 1971, was in hoger beroep veroordeeld voor diefstal van een telefoon. De verdediging stelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de bewezenverklaring van de diefstal, en dat de verdachte niet wist dat de telefoon niet van haar was. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de verdachte geen behandeling in cassatie rechtvaardigden, omdat de partij die het cassatieberoep had ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het beroep. De Hoge Raad verklaarde het beroep niet-ontvankelijk op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De uitspraak werd gedaan door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de griffier. De schriftuur van de verdediging, ingediend door advocaat F.S. Jansen, werd aan het arrest gehecht en maakte deel uit van de procedure. De Hoge Raad concludeerde dat het Gerechtshof niet gemotiveerd op het standpunt van de verdediging was ingegaan, maar dit was niet voldoende om het cassatieberoep ontvankelijk te verklaren.

Uitspraak

13 december 2016
Strafkamer
nr. S 16/01624
SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 15 maart 2016, nummer 23/001508-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft F.S. Jansen, advocaat te Rotterdam, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.J. Borgers, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 december 2016.
Cassatieschriftuur in de strafzaak tegen S.A. WERNER
Griffienummers : S 16/01624
Aan de Hoge Raad der Nederlanden te Den Haag Geeft eerbiedig te kennen:
[verdachte] (geboren [geboortedatum]-1978), thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande, te dezer zake domicilie kiezende aan de Noordsingel 128-b (3032 BJ) te Rotterdam ten kantore van de advocaat mr. F.S. Jansen.
Dat requirante van cassatie van een haar betreffend arrest van het Gerechtshof Amsterdam, uitgesproken op 15 maart 2016, de navolgende middelen van cassatie voordraagt:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen 359 lid 2 en 3 Wetb. van Strafvordering geschonden (Middel 1), doordat:
Middel 1.
Door de verdediging is in hoger beroep bepleit dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om het onder Zaak A ten laste gelegde bewezen te kunnen verklaren. Zaak A betreft een diefstal van een telefoon met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. De verdediging heeft een vrijspraak bepleit op grond van het ontbreken van het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, aangezien cliënte heeft verklaard dat zij niet wist dat de telefoon die in haar tas is aangetroffen niet van haar was. Deze stelling van cliënte is des te meer geloofwaardig daar uit de diverse rapportages en verklaringen aanwijzingen blijken voor het bestaan van psychische problematiek.
Het hof geeft weliswaar gemotiveerd aan waarom zij van mening is dat cliënte wist dat de telefoon niet van haar was op het moment toen zij werd staande gehouden, maar niet waarom cliënte dat ook ten tijde van het wegnemen van de telefoon zou hebben geweten. Dit laatste is echter wel de kern van het gevoerde verweer.
Geconcludeerd dient derhalve te worden dat het Gerechtshof niet gemotiveerd op het standpunt van de verdediging is ingegaan. Door niettemin te komen tot een bewezenverklaring is zulks in strijd met de wet.
In dit kader wordt nog verwezen naar een eerdere uitspraak van Uw Raad d.d. 28 november 2006 (nr. 02597/05; NJ 2007 nr. 122). Uw Raad overweegt daar (3.4) "Hetgeen door de raadsvrouwe ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd met betrekking tot de verklaringen van aangever kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het hof naar voren is gebracht. Het hof is in zijn arrest van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afgeweken door geen enkele motivering te geven, de aanvulling als bedoeld in het derde lid van art. 359 behelst louter een opsomming van de bewijsmiddelen, maar heeft - in strijd met art. 359, tweede en derde lid Sv - niet in het bijzonder de redenen opgegeven die daartoe hebben geleid. Dit laatste klemt temeer nu de verdachte gedurende de procedure telkenmale anders heeft verklaard en de raadsman ter zitting vrijspraak heeft bepleit." Dat verzuim heeft ingevolge art. 359, achtste lid, Sv nietigheid tot gevolg.
Het bovenstaande brengt derhalve nietigheid met zich mede.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. F.S. Jansen, advocaat te Rotterdam, aldaar kantoor houdende aan de Noordsingel 128-b (3032 BJ), die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door requirant van cassatie.