ECLI:NL:HR:2016:3394

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 december 2016
Publicatiedatum
3 maart 2017
Zaaknummer
16/00987
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-ontvankelijkheid van het beroep in een strafzaak met betrekking tot schuldheling van een aanhangwagen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 december 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1987, was in cassatie gegaan tegen een veroordeling voor schuldheling van een aanhangwagen. Het Gerechtshof had op 1 december 2015 geoordeeld dat de verdachte een aanhangwagen had voorhanden gehad waarvan hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze door misdrijf was verkregen. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de verdachte geen behandeling in cassatie rechtvaardigden, omdat hij klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. De Hoge Raad verklaarde het beroep niet-ontvankelijk op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie, na gehoord te hebben de Procureur-Generaal.

De Hoge Raad oordeelde dat de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen voldoende waren om tot de conclusie te komen dat de herkomst van de aanhangwagen niet legitiem was. Het Hof had vastgesteld dat de aanhangwagen in slechte staat verkeerde en dat de verdachte geen geloofwaardige verklaring had gegeven over de herkomst en de prijs die hij ervoor had betaald. De Hoge Raad vond dat het Hof zijn oordeel voldoende had gemotiveerd en dat de verdachte niet had aangetoond dat er sprake was van een schending van het recht of van vormen waarvan de niet-inachtneming met nietigheid was bedreigd.

De uitspraak van de Hoge Raad bevestigde de eerdere beslissing van het Gerechtshof en benadrukte het belang van voldoende belang bij het instellen van cassatie. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie niet-ontvankelijk, waarmee de veroordeling van de verdachte in stand bleef.

Uitspraak

13 december 2016
Strafkamer
nr. S 16/00987
SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 1 december 2015, nummer 21/001318-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft O.N.J. Maatje, advocaat te Zaltbommel, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.J. Borgers, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 december 2016.
Zaaknummer: S 16/00987
SCHRIFTUUR, houdende twee middelen van cassatie in de zaak van:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1987
verzoeker van cassatie van een hem betreffend arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 december 2015, parketnummer 21-001318-15, waarbij verzoeker tot straf is veroordeeld en waarbij de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij partieel is toegewezen.
MIDDEL I
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vorm. In het bijzonder heeft het Hof geschonden dan wel de naleving verzuimd van de artikelen 350 en 359 jo. 415 van het Wetboek van Strafvordering, immers het Hof heeft zijn bewijsbeslissing niet naar behoren gemotiveerd.
Toelichting
1. Ten laste van [verdachte] is onder meer bewezen verklaard dat hij
"(…) een aanhangwagen (merk Anssems, type D750) voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die aanhangwagen redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen aanhangwagen betrof".
2. Met betrekking tot de in de bewezenverklaring bedoelde aanhangwagen houden de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen onder meer in (bewijsmiddel 3):
"De aanhanger betreft een gebruikte aanhangwagen waarvan het neuswiel was afgebroken en de houder van het neuswiel was omgebogen. Het linker spatbord was kapot en de verlichting werkte ook niet; kabels waren kapot".
3. ' s Hofs overweging met betrekking tot het bewijs houdt onder meer in:
"Het hof concludeert dat, gelet op de snelheid van het omzetten van de aanhangwagen en het feit dat verdachte de naam van de leverancier niet wil noemen, de herkomst van de betreffende aanhangwagen niet koosjer is. Het hof hecht om dezelfde reden geen geloof aan de hoogte van het bedrag dat verdachte zegt voor de aanhangwagen te hebben betaald. Verdachte had zich minst genomen moeten realiseren dat de aanhangwagen door misdrijf verkregen was (...)”.
4. Weliswaar hecht het Hof geen geloof aan de hoogte van het bedrag dat [verdachte] zegt voor de aanhangwagen te hebben betaald, welk bedrag blijkens het zittingsproces-verbaal € 200,- is, maar dat [verdachte] voor de aanhangwagen heeft betaald wordt door het Hof niet als ongeloofwaardig terzijde gesteld.
's Hofs arrest bevat geen feitelijke vaststelling ten aanzien van de waarde van een tweedehands Anssems D750 aanhangwagen met afgebroken neuswiel, omgebogen neuswielhouder, kapot spatbord, niet-werkende verlichting en kapotte kabels.
Waarom [verdachte] zich ten tijde van het voorhanden krijgen "minst genomen" had moeten realiseren dat de aanhangwagen door misdrijf verkregen was wordt door het Hof niet uitgelegd. De door het Hof bedoelde omzetsnelheid en het niet willen noemen van de naam van de leverancier maken dat niet anders: deze gedragingen van [verdachte] ex post (na het voorhanden krijgen) betreffen geen objectieve, de aanhangwagen betreffende, kenmerken of omstandigheden die moeten worden geacht een waarschuwend signaal omtrent de herkomst voor de potentiële koper op te leveren.
Kennelijk moet ervan worden uitgegaan dat [verdachte] voor de aanhangwagen heeft betaald. Hoeveel hij betaald heeft is, nu het Hof de opgave dienaangaande door [verdachte] niet gelooft, niet duidelijk. Hoeveel de vraagprijs zou moeten zijn geweest om geen argwaan te hoeven voelen omtrent de herkomst wordt door het Hof in het ongewisse gelaten, 's Hofs oordeel omtrent het "redelijkerwijs had moeten vermoeden" is niet naar behoren gemotiveerd.
MIDDEL II
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vorm. In het bijzonder heeft het Hof geschonden dan wel de naleving verzuimd van de artikelen 36f van het Wetboek van Strafrecht en artikel 361 jo. artikel 415 van het Wetboek van Strafvordering, immers het Hof heeft zijn beslissing met betrekking tot de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij niet naar behoren gemotiveerd.
Toelichting
1. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft het Hof onder meer overwogen:
"Het hof is van oordeel dat de uit de bewijsmiddelen blijkende gedragingen van verdachte (...) en de heling in zodanig nauw verband staan met elkaar [...] dat door de heling rechtstreeks aan de eigenaar van de gestolen aanhangwagen de door deze geleden schade is toegebracht.
(...)
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. (...)"
2. Dat naar het oordeel van het Hof de uit de bewijsmiddelen blijkende gedragingen van [verdachte] en de bewezenverklaarde schuldheling in nauw verband met elkaar staan is duidelijk, gelet immers op die bewezenverklaring. Duidelijk is ook dat, nu het Hof spreekt van "de gestolen aanhangwagen", de benadeelde partij slachtoffer is geworden van diefstal, welke diefstal tot rechtstreeks gemis van die aanhangwagen en mitsdien rechtstreeks tot schade voor dat slachtoffer heeft geleid. Het begunstigingsdelict schuldheling speelt zich eo ipso nà die diefstal en mitsdien na die rechtstreeks schadeveroorzakende gebeurtenis af. 's Hofs oordeel dat "de" door de eigenaar van de gestolen aanhangwagen geleden schade rechtstreeks door de heling aan die eigenaar is toegebracht is zonder nadere motivering, welke ontbreekt, niet te begrijpen.
SLOTSOM
Om de redenen, in het voorgaande vervat, kan 's Hofs arrest niet in stand blijven. Het bestreden arrest moet daarom worden vernietigd.