ECLI:NL:HR:2016:3392

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 december 2016
Publicatiedatum
3 maart 2017
Zaaknummer
16/00736
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep inzake onrechtmatig binnentreden en bewijsuitsluiting in een hennepkwekerijzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 december 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1964, was in cassatie gegaan tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof, waarin hij was veroordeeld voor het hebben van een hennepkwekerij. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de verdachte geen behandeling in cassatie rechtvaardigden, omdat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. De Hoge Raad verklaarde het beroep niet-ontvankelijk op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie, na gehoord te hebben de Procureur-Generaal.

De zaak draaide om de vraag of het binnentreden van de politie in de loods van de verdachte rechtmatig was. De politie had op basis van een Meld Misdaad Anoniem (MMA) melding besloten om de loods te doorzoeken. De Hoge Raad oordeelde dat de MMA-melding onvoldoende concreet was en dat er geen nader onderzoek door de politie was verricht naar de inhoud van de melding. Hierdoor ontbrak het vereiste 'redelijk vermoeden' voor het binnentreden. De Hoge Raad concludeerde dat het binnentreden onrechtmatig was en dat de daaropvolgende vondst van de hennepkwekerij en de verklaringen van de verdachte uitgesloten moesten worden van het bewijs.

De Hoge Raad benadrukte het belang van het geschonden voorschrift en de bescherming van de rechten van de individuele burger. De uitspraak van het Gerechtshof kon niet in stand blijven, en de Hoge Raad verzocht om de zaak te verwijzen naar een ander Gerechtshof voor herbehandeling.

Uitspraak

13 december 2016
Strafkamer
nr. S 16/00736
SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 29 oktober 2015, nummer 22/001964-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.T. van der Wulp, advocaat te 's-Gravenhage, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.J. Borgers, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 december 2016.
Cassatieschriftuur
Zaaknummer: S 16/00736
Geeft eerbiedig te kennen:
[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1964, wonende te [woonplaats], hierna te noemen ‘requirant’, in deze zaak woonplaats kiezende te Den Haag aan de Adelheidstraat 76 (2595 EE), ten kantore van de maatschap van Sennef De Koning Van Eenennaam Advocaten, voor wie de advocaat mr. M.T. van der Wulp in deze optreedt en uitdrukkelijk wordt gemachtigd tot het indienen van deze schriftuur, met het recht van substitutie, tevens domicilie kiezende te Den Haag, aan de griffie van de Hoge Raad, Kazernestraat 52;
MIDDEL I
Het recht is geschonden en/of vormen zijn verzuimd waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt. In de kern genomen is binnengetreden in een loods van requirant, die in verbinding staat met zijn woning (hetgeen van buitenaf zichtbaar is), terwijl de aanwezige MMA-melding (Meld Misdaad Anoniem-melding) ‘onvoldoende concreet’ is geweest en uit het dossier niet is gebleken van enig nader politieonderzoek met betrekking tot de MMA- melding. Gezien het voorgaande is binnengetreden zonder dat sprake is geweest van het daarvoor vereiste 'redelijk vermoeden’ (ex artikel 96 Sr jo artikel 9 lid 1 onder b Opiumwet).
Het niettemin gevolgde binnentreden moet om die reden als onrechtmatig en als een niet meer te herstellen vormverzuim in het onderzoek worden aangemerkt. Hetgeen is gevolgd op het als onrechtmatig te beschouwen binnentreden - te weten de vondst van de hennepkwekerij en de door de requirant afgelegde verklaringen - moet worden uitgesloten van het bewijs. Het Hof had requirant derhalve bij gebrek aan verder bewijs van het hem ten laste gelegde dienen vrij te spreken.
TOELICHTING
Relevante feiten en omstandigheden
Op 19 mei 2013 wordt een Meld Misdaad Anoniem-melding (MMA-melding) gedaan, waarin wordt gemeld dat in een loods op de [a-straat 1] te Leimuiden vermoedelijk een hennepkwekerij aanwezig zou zijn. De MMA-melding is in het dossier opgenomen (p. 16). In de melding staat dat het pand sinds drie jaar geen bedrijfsvoering heeft, alle ramen zijn afgeplakt, er een wietlucht is geconstateerd en sprake zou zijn van een 'oude ijsco’ als barricade. De volledige melding luidt:
'Grote loods op [a-straat 1] in Leimuiden waar het grote vermoeden bestaat van een wietplantage. Het pand heeft sinds 3 jaar geen bedrijfsvoering meer. Alle ramen zijn afgeplakt en er is ook een wietlucht geconstateerd. Er staat altijd een oude ijsco voor de roldeur en de kleine deur als barricade’.(1)
Uit het dossier blijkt niet van enig onderzoek van de politie met betrekking tot de inhoud van bovenstaande MMA-melding: in het dossier wordt niet geverbaliseerd over de (afwezigheid van) bedrijfsvoering: voorts wordt niet geverbaliseerd over het beweerdelijk afplakken van ramen (requirant betwist dat er ramen zouden zijn afgeplakt); niet geverbaliseerd wordt of er een wietlucht is geconstateerd; en ook is in het dossier niet geverbaliseerd over een ‘oude ijsco’ die als barricade zou worden gebruikt. Met andere woorden: op geen enkele wijze is door de politie nader onderzoek gedaan naar de inhoud van de MMA-melding.
Geverbaliseerd is dat door energieleverancier Liander vanaf 8 juni 2013 tot en met 12 juni 2013 op de Westerdijk - alwaar ook de loods op de [a-straat 1] is gevestigd - netmetingen zouden zijn verricht, die, zo meldt het P-V van bevindingen, ‘een positief resultaat' zouden weergeven.(2) Op donderdag 13 juni 2013 geeft de Officier van Justitie toestemming tot binnentreden van de loods ter inbeslagname van de hennepkwekerij. Op 19 juni 2013 (06:30 uur) betreden twee verbalisanten de loods en treffen zij aldaar een hennepkwekerij aan. Vervolgens wordt requirant aangetroffen in zijn woning op perceelnummer 56 (die tegen de loods aan is gebouwd) en wordt als verdachte gehoord.
Uit het dossier blijkt dat niet dat genoemde netmetingen voorafgaand aan het binnentreden in het bezit zijn geweest van de politie. Bovendien blijkt niet dat - door de politie - onderzoek is verricht naar deze netmetingen. In hoger beroep stelt A-G mevrouw mr. Degeling (in reactie op de onderzoekswensen van de verdediging, d.d. 28 november 2014):
‘Naar mijn oordeel zijn de netmetingen niet relevant voor enige door uw Hof te nemen beslissingen’.(3)
Aldus is in het dossier geen enkel stuk opgenomen waaruit blijkt dat deze netmetingen voorafgaand aan het binnentreden in bezit waren van de politie en dat hier door de politie onderzoek naar is verricht. De A-G merkt (eveneens in haar reactie op de onderzoekswensen) hierover op:
‘Het is mij op voorhand niet duidelijk of die meting zijn weerslag heeft gekend in een schriftelijk stuk. Als er al zo’n stuk is, is het niet in het bezit van politie en justitie’.(4)
Het bovenstaande is een bevestiging dat de politie voorafgaand aan het binnentreden niet heeft beschikt over een schriftelijk stuk waarin deze netmetingen zijn opgenomen. Hieruit kan voorts worden opgemaakt dat door de politie geen onderzoek is verricht naar (de betrouwbaarheid van) deze netmetingen. De A-G vindt de uitslag en de betrouwbaarheid van de netmetingen overigens ‘niet relevant’. In haar reactie schrijft zij hierover:
‘Niet aan de orde is de vraag welke uitslag die netmeting gaf. Dat behoeft niet bewezen te worden verklaard. Aan de orde is de vraag: had verdachte een hennepkwekerij? Deze kwekerij is aangetroffen en verdachte heeft dat ook bekend. De vraag hoe de netmeting wordt gedaan en hoe betrouwbaar deze is, is in deze zaak niet relevant’.(5)
Tussenconclusie: binnentreden op grond van MMA-melding
Geconcludeerd moet worden dat de politie ten tijde van het binnentreden slechts beschikte over genoemde MMA-melding en dat door de politie geen nader onderzoek is verricht. Er is immers door de politie géén onderzoek verricht naar aanleiding van hetgeen in de MMA- melding zelf staat vermeld én er is door de politie géén onderzoek verricht naar de door energieleverancier (Liander) verrichte netmetingen, die bovendien ten tijde van het binnentreden (feitelijk) niet in bezit zijn geweest van de politie.
Nadere toelichting
Voorop staat dat geen rechtsregel eraan in de weg staat dat de politie anonieme informatie gebruikt als startinformatie voor een opsporingsonderzoek.(6) Volgens de jurisprudentie kan op grondslag van de informatie van Meld Misdaad Anoniem, in combinatie met de gegevens verkregen uit het door de politie verrichte nader onderzoek, tot het vereiste ‘redelijk vermoeden’ worden gekomen.(7) In de kern hangt het af van de inhoud van de melding, in combinatie met de uitkomsten van het onderzoek of kan worden overgegaan tot de toepassing van dwangmiddelen.(8)
Niet iedere anonieme informatie mag leiden tot een doorzoeking. Blijkens de jurisprudentie dient het vereiste ‘redelijk vermoeden’ te worden beoordeeld op grond van de inhoud van de MMA-melding (deze dient ‘concreet en gedetailleerd’ te zijn), maar ook op grond van hetgeen de politie aan onderzoek heeft ondernomen om deze informatie op haar betrouwbaarheid te beoordelen.9 Tezamen met de melding dienen de gegevens verkregen uit het politieonderzoek volgens de jurisprudentie immers voldoende grondslag te vormen voor een verdenking van overtreding van de Opiumwet.(10)
In het navolgende worden de standpunten van de rechtbank en van het Hof uiteengezet, die min of meer met elkaar overeenkomen. Voorts wordt behandeld dat in casu sprake is van een niet-concrete MMA-melding en dat niet is gebleken van het benodigde politieonderzoek om de informatie in de melding op haar betrouwbaarheid te beoordelen. Tot slot wordt behandeld wat blijkens de jurisprudentie de enige passende sanctie op dit vormverzuim dient te zijn.
Standpunt van de rechtbank
In eerste aanleg heeft de rechtbank geoordeeld dat de MMA-melding in casu ‘geconcretiseerd’ zou zijn, omdat naar aanleiding van deze melding een netmeting is verricht en ‘deze twee elementen tezamen’ het 'redelijk vermoeden’ van schuld opleveren op grond waarvan rechtmatig zou zijn binnengetreden (artikel 96 Sr jo 9 lid 1 ónder b Opiumwet).(11)
Standpunt van het Hof
Het Hof komt tot een vergelijkbaar standpunt. Het Hof is van oordeel dat ‘er in onderhavige zaak sprake is geweest van een redelijk vermoeden van schuld, als bedoeld in artikel 9, eerste lid aanhef en onder b Opiumwet, nu naar aanleiding van een MMA-melding door Liander in bovengenoemde periode een netmeting is gedaan, waarbij de MMA-melding nader is geconcretiseerd en waarvan de resultaten aan de politie zijn verstrekt'. Aldus is volgens het Hof rechtmatig binnengetreden en zou derhalve geen sprake zijn van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sr.
Standpunt Hof feitelijk onjuist: politie beschikte niet over onderzoeksresultaten Vooropgesteld moet worden dat het Hof kennelijk van mening is dat de resultaten van het onderzoek aan de politie zijn verstrekt. Dat standpunt is feitelijk onjuist. In het dossier wordt volstaan met de vermelding in een P-V dat de netmetingen ‘een positief resultaat’ zouden weergeven.(12) Het dossier bevat geen informatie of bevestiging met betrekking tot de wijze waarop dit beweerdelijke resultaat tot stand zou zijn gekomen. Het standpunt van het Hof, dat ‘de resultaten aan de politie zijn verstrekt’ is feitelijk onjuist.
Het standpunt van het Hof lijkt een aanname te zijn die niet in overeenstemming is te brengen met de mededeling van de A-G (gedaan op 30 november 2014) dat het stuk ‘niet in het bezit van politie en justitie’ is.(13) Ook het aanvullend P-V, van 30 december 2014 (waarin netmetingen zijn opgenomen), brengt daarin geen verandering. Het aanvullend P-V zegt immers niets over de vraag wanneer deze netmeting (per e-mail) is verstuurd: ‘De resultaten via de e-mail zijn uitgeprint en bij dit proces verbaal gevoegd’(14), zo staat in het P-V te lezen.
In het P-V is echter géén e-mail gevoegd, via welke deze resultaten zouden zijn gemaild. Kortom: uit geen enkel stuk in het dossier wordt bevestigd dat de politie voorafgaand aan het binnentreden de beschikking over genoemde netmetingen heeft gekregen. Bovendien heeft de A-G heeft op 30 november 2014, dus geruime tijd na het binnentreden, nog maar eens bevestigd dat de politie niet in het bezit is van de netmetingen. De stelling van het Hof dat de resultaten van de netmetingen aan de politie zijn verstrekt is derhalve feitelijk onjuist.
MMA-melding onvoldoende concreet voor redelijk vermoeden
In de uitspraak van de rechtbank en van het Hof ligt besloten dat de onderhavige MMA- I melding als ‘niet voldoende concreet’ moet worden aangemerkt. Immers, de MMA-melding zou volgens de rechtbank en het Hof zijn ‘concretisering’ vinden in de netmetingen.
Dat de MMA-melding in casu inderdaad als ‘niet voldoende concreet’ moet worden aangemerkt volgt ook uit de jurisprudentie over MMA-meldingen. Uit deze jurisprudentie kan worden opgemaakt dat de onderhavige MMA-melding niet voldoende concreet is voor het benodigde ‘redelijk vermoeden’. In de eerste plaats is van belang dat uit de jurisprudentie blijkt dat de concreetheid van melding wordt beoordeeld op basis van de melding zelf. In Rb Maastricht 6 april 2012 (15) wordt de volgende melding als ‘voldoende concreet’ aangemerkt:
‘[naam verdachte] van de [adres] te Hoensbroek koopt en verkoopt vuurwapens. Hij is o.a. in het bezit van een vuistvuurwapen en een geweer, [naam verdachte] maakt gebruik van een zilverkleurige [merk auto] type [naam type]’.
In laatstgenoemde uitspraak citeert de rechtbank bovenstaande melding en overweegt daarbij dat zij ‘deze informatie’ als ‘voldoende concreet’ beschouwt. Overigens: die zaak loopt stuk op de betrouwbaarheid van de informatie, wat nog maar eens het belang van nader onderzoek door de politie onderstreept.
In Hof Den Bosch van 1 juli 2008 (16) wordt de volgende MMA-melding aangemerkt als ‘specifiek en gedetailleerd’:
‘[naam verdachte, anders gespeld] - een Marokkaanse man - [adres] Helmond heeft een XTC-laboratorium in huis. De tablettenmachine staat op de zolder van zijn woning. Op dit moment heeft hij ongeveer 20.000 pillen klaarliggen’.
In HR 22 januari 2008 (17) worden in een melding ‘die tamelijk concreet’ wordt geacht, de volgende gegevens genoemd. In de eerste plaats gegevens over de gebeurtenis (18), namelijk: een omschrijving en wat op het vermeld adres aanwezig is (o.a. wietplantage). Voorts bevat de melding gegevens over de persoon, namelijk: naam [verdachte], straat en huisnummer, postcode en woonplaats (19), alsook de relatie die de melder met de verdachte heeft (‘persoon kent melder’) en dat melder zelf gezien en/of gehoord heeft wat hij heeft gemeld.
Gezien het voorgaande moet worden geconcludeerd dat de MMA-melding in casu niet meer dan startinformatie betreft. De gegevens zijn algemeen. Zij zeggen bijvoorbeeld niets over de betrouwbaarheid van de informant. Ook bevatten zij geen gegevens over de verdachte of ook maar enige bijzonderheid met betrekking tot het feit waarop de verdenking ziet. Iemand zegt een wietlucht te hebben geroken bij een loods, die buiten bedrijf zou zijn.
Geen nader onderzoek door politie
Blijkens de jurisprudentie kan op grond van een MMA-melding tot het vereiste ‘redelijk vermoeden’ worden gekomen indien sprake is van:
‘een MMA-melding die specifiek en gedetailleerd is, terwijl de melding voorts zeer actueel is en er met betrekking tot de naam van de in de MMA-melding genoemde persoon een verificatie heeft plaatsgevonden in het GBA en met betrekking tot die naam een antecedentenonderzoek heeft plaatsgevonden, waarbij naar voren is gekomen dat verdachte meerdere antecedenten heeft’.(20)
Nader onderzoek door de politie is nodig alvorens te grijpen naar ingrijpende dwangmiddelen. Uit niets in het dossier blijkt dat op basis van de MMA-melding door de politie nader onderzoek is verricht.
Op de grond van de netmetingen, die later aan het dossier zijn toegevoegd en waarnaar door de politie destijds geen nader onderzoek is verricht, kan niet - met terugwerkende kracht - worden gekomen tot het vereiste 'redelijk vermoeden’. Een MMA-melding kan zijn ‘concretisering’ niet vinden in onderzoek door derden, waarvan de resultaten pas na de doorzoeking van 19 juni 2013 - in een aanvullend P-V van 30 december 2014 het bezit van politie en Justitie zijn gekomen. Benadrukt zij dat het bij deze netmetingen gaat om onderzoeksresultaten die niet controleerbaar zijn. Zij zijn niet controleerbaar voor de verdediging, maar bovendien: niet controleerbaar voor de politie en het OM, omdat zij niet degene zijn geweest die dat onderzoek hebbén verricht.
Gezien het voorgaande zou de enige mogelijke uitkomst mogen zijn dat het binnentreden onrechtmatig is geweest, aangezien, naar aanleiding van de (algemene) startinformatie van de niet concrete MMA-melding, door de politie geen behoorlijk onderzoek is verricht en in dit verband geen beroep kan worden gedaan op onderzoek door derden (Liander).
Bewijsuitsluiting na onrechtmatig binnentreden
De verdediging is van mening dat er is een direct causaal verband is tussen het bewijsmateriaal en het geschonden vormvoorschrift. Volgens vaste jurisprudentie komt datgene wat door het vormverzuim wordt gevonden, in aanmerking voor uitsluiting.(21)
Om die redenen dient hetgeen is gevolgd op het als onrechtmatig te beschouwen binnentreden, te weten de vondst van de hennepkwekerij en de bewijsmiddelen die daarmee zijn verkregen, te worden uitgesloten van het bewijs ex artikel 359a Sv. Anders gezegd: het aanvankelijke onrechtmatige optreden van de politie was in dit geval werkelijk de conditio sine qua non ten aanzien van alle verdere resultaten van het strafrechtelijk onderzoek.
In het arrest van het Hof Leeuwarden van 10 maart 2010 (22) komt het Hof, in een vergelijkbare casus, tot uitsluiting van (al) het bewijs dat door de onrechtmatige binnentreding is verkregen. De casus is met name vergelijkbaar, omdat ook in die casus sprake is geweest van een anonieme melding, inhoudende dat er in een woning een wietplantage zou zijn. Ook in die casus blijkt niet dat deze melding (door de politie) op enigerlei wijze nader is onderzocht. Ook in die casus is geoordeeld dat alleen de (anonieme) melding onvoldoende concrete grondslag vormde voor de verleende machtiging tot binnentreden.
In het arrest van het Hof Leeuwarden wordt ingescherpt dat het strafvorderlijk beginsel, dat zonder redelijk vermoeden van schuld geen dwangmiddelen worden toegepast, een zeer belangrijk strafrechtelijk beginsel is. Het Hof overweegt in dit verband dat dit ook geldt voor het beginsel dat van de bevoegdheden van artikel 9 Opiumwet, slechts gebruik wordt gemaakt indien sprake is van een redelijk vermoeden. Schending van dit beginsel zal volgens het Hof in de regel tot uitsluiting van het bewijs dat als rechtstreeks gevolg van die schending is verkregen.(23)
Met betrekking tot het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het als gevolg daarvan door cliënt ondervonden nadeel, sluit ik mij aan bij hetgeen het Hof in die, op belangrijke punten, vergelijkbare zaak daarover heeft gezegd.
Met betrekking tot het belang van het geschonden voorschrift oordeelt het Hof in de Leeuwardense zaak dat het belang van het geschonden voorschrift is gelegen in ‘de bescherming van de rechten en vrijheden van de individuele burger, die er op moet kunnen rekenen dat hij niet zonder redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit wordt onderworpen aan een strafrechtelijk onderzoek’.(24)
De ernst van het verzuim is aannemelijk, zo oordeelt het Hof ‘omdat een dwangmiddel is toegepast dat achterwege had dienen te blijven’. Dit wordt, zo merkt het Hof terecht op, niet anders doordat het binnentreden daadwerkelijk heeft geleid tot de vondst van verdovende middelen en, achteraf, dat binnentreden van de via Meld misdaad Anoniem verstrekte informatie bevestigde.(25)
Het nadeel dat requirant heeft ondervonden van dit strafvorderlijk ingrijpen bestaat in ‘het onmiddellijke nadeel dat de hennep ontdekt is, waardoor het redelijk vermoeden van schuld tegen de verdachte is gecreëerd, dat heeft geleid tot nader strafrechtelijk onderzoek in de vorm van verhoor van verdachte op het politiebureau’.(26) Ook het betreden van bedrijfsruimten wordt in de jurisprudentie gebracht onder het maken van inbreuk op eerbiediging van de ‘woning’ in de zin van artikel 8 lid 1 EVRM.(27) Kort en goed omvat het begrip ‘home’ ook een kantoor.(28) Aldus is requirant getroffen in het belang dat artikel 8 lid 1 EVRM beoogt te beschermen.(29)
Requirant is door deze handelwijze rechtstreeks en ernstig benadeeld. Het gaat hierbij evident om belangrijke strafvorderlijke voorschriften, die in ernstige mate zijn verzuimd. Deze handelwijze raakt hiermee op onaanvaardbare wijze aan de integriteit van politieonderzoek.
Geheel in lijn met al hetgeen in het voorgaande aan de orde is geweest, oordeelde de politierechter van de Rechtbank Maastricht (20 december 2007) dat: ‘een MMA-melding dat ineen bepaald pand een hennepplantage aanwezig is. in combinatie met een netmeting voor meerdere panden, waaronder het pand uit die melding, onvoldoende is om het redelijk vermoeden van schuld op te baseren’ en dat ‘derhalve het binnentreden onrechtmatig (is)’ en dat ‘bewijsuitsluiting en vrijspraak’ volgt.(30) Met andere woorden: ook indien de politie zou hebben beschikt over de MMA-melding (hetgeen niet is gebleken) heeft nog steeds te gelden dat de (beweerdelijke) netmeting een netmeting betreft voor meerdere panden, hetgeen onvoldoende is om het ‘redelijk vermoeden’ op te baseren.
Conclusie
Nu de aanwezige MMA-melding een onvoldoende concrete grondslag vormde om tot het benodigde redelijk vermoeden te komen om binnen te treden en bovendien niet is gebleken van enig onderzoek door de politie (naar de MMA-melding, dan wel naar beweerdelijk verrichtte netmetingen), moet het niettemin gevolgde binnentreden als onrechtmatig en niet meer te herstellen verzuim in het vooronderzoek worden aangemerkt. Hetgeen is gevolgd op het als onrechtmatig te beschouwen binnentreden - te weten de vondst van de hennepkwekerijen en de door requirant afgelegde verklaringen - dient te worden uitgesloten van het bewijs. In lijn met de geldende jurisprudentie had het Hof, bij gebrek aan bewijs, dienen vrij te spreken.(31)
Het arrest van het Gerechtshof kan gezien het voorgaande niet in stand blijven. Requirant verzoekt de Hoge Raad dan ook het beroep gegrond te verklaren en de zaak te verwijzen naar een ander (aangrenzend) Gerechtshof teneinde de zaak opnieuw af te doen.
1. Melding nummer 33.06375, p. 16.
2 P-V van bevindingen 19 juni 2013, p. 11.
3 Standpunt OM ten aanzien van de onderzoekswensen, 28 november 2014.
4 Idem.
5 Idem.
6 HR UN AV4179, zie ook: HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR2008:BC1375.
7 HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR2008:BC1375.
8 Idem.
9 Zie bijvoorbeeld: Rb Maastricht 6 april 2012, ECLI:NL:RBMAA:2012:BW1470. Zie ook: HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2490 en HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC1375.
10 HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC1375.
11 Rb Den Haag 18 april 2014, r.o. 3.4.
12 P-V van bevindingen 19 juni 2013, p. 11.
13 Idem.
14 P-V van bevindingen, 30 december 2014.
15 Rb Maastricht 6 april 2012, ECLI:NL:RBMAA:2012:BW1470.
16 Hof Den Bosch 1 juli 2008, ECLI:NL:GHSHE:2008:BD5851.
17 HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC1375, NJB 2008, 399.
18 Datum en tijd zijn niet opgenomen.
19 Telefoons en signalement niet opgenomen.
20 Hof Den Bosch 1 juli 2008, ECLI:NL:GHSHE:2008:BD5851.
21 Vgl. Rb Assen 13 november 2012, ECLI:NL:RBASS:2012:BY3509 en Rb Assen 13 november 2012 ECLI:NL:RBASS:2012:BY3515.
22 Hof Leeuwarden, 12 maart 2010, ECLI:NL:GHLEE:2010:BL7458.
23 Idem.
24 Idem.
25 Idem.
26 Idem.
27 EHRM 16 april 2002, nr. 37971/97, Colas Est e.a., ECHR Reports 2002-III.
28 Zie ook het Niemietz/Duitsland-arrest: EHRM 16 december 1992, NJ 1993, 400, m.nt. EJD.
29 M.M. Slotboom en M.M. Slotboom, De NMa staat voor de deur. Maar waar is haar rechterlijke machtiging?’, Markt &Mededinging, aflevering 2012/3.
30 Rb Maastricht 20 december 2007, ECLI:NL:RBMAA:2007:BC1020, NJFS 2008, 62.
31 Vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 3 mei 2015, NbSr 2016, 121.