MMA-melding onvoldoende concreet voor redelijk vermoeden
In de uitspraak van de rechtbank en van het Hof ligt besloten dat de onderhavige MMA- I melding als ‘niet voldoende concreet’ moet worden aangemerkt. Immers, de MMA-melding zou volgens de rechtbank en het Hof zijn ‘concretisering’ vinden in de netmetingen.
Dat de MMA-melding in casu inderdaad als ‘niet voldoende concreet’ moet worden aangemerkt volgt ook uit de jurisprudentie over MMA-meldingen. Uit deze jurisprudentie kan worden opgemaakt dat de onderhavige MMA-melding niet voldoende concreet is voor het benodigde ‘redelijk vermoeden’. In de eerste plaats is van belang dat uit de jurisprudentie blijkt dat de concreetheid van melding wordt beoordeeld op basis van de melding zelf. In Rb Maastricht 6 april 2012 (15) wordt de volgende melding als ‘voldoende concreet’ aangemerkt:
‘[naam verdachte] van de [adres] te Hoensbroek koopt en verkoopt vuurwapens. Hij is o.a. in het bezit van een vuistvuurwapen en een geweer, [naam verdachte] maakt gebruik van een zilverkleurige [merk auto] type [naam type]’.
In laatstgenoemde uitspraak citeert de rechtbank bovenstaande melding en overweegt daarbij dat zij ‘deze informatie’ als ‘voldoende concreet’ beschouwt. Overigens: die zaak loopt stuk op de betrouwbaarheid van de informatie, wat nog maar eens het belang van nader onderzoek door de politie onderstreept.
In Hof Den Bosch van 1 juli 2008 (16) wordt de volgende MMA-melding aangemerkt als ‘specifiek en gedetailleerd’:
‘[naam verdachte, anders gespeld] - een Marokkaanse man - [adres] Helmond heeft een XTC-laboratorium in huis. De tablettenmachine staat op de zolder van zijn woning. Op dit moment heeft hij ongeveer 20.000 pillen klaarliggen’.
In HR 22 januari 2008 (17) worden in een melding ‘die tamelijk concreet’ wordt geacht, de volgende gegevens genoemd. In de eerste plaats gegevens over de gebeurtenis (18), namelijk: een omschrijving en wat op het vermeld adres aanwezig is (o.a. wietplantage). Voorts bevat de melding gegevens over de persoon, namelijk: naam [verdachte], straat en huisnummer, postcode en woonplaats (19), alsook de relatie die de melder met de verdachte heeft (‘persoon kent melder’) en dat melder zelf gezien en/of gehoord heeft wat hij heeft gemeld.
Gezien het voorgaande moet worden geconcludeerd dat de MMA-melding in casu niet meer dan startinformatie betreft. De gegevens zijn algemeen. Zij zeggen bijvoorbeeld niets over de betrouwbaarheid van de informant. Ook bevatten zij geen gegevens over de verdachte of ook maar enige bijzonderheid met betrekking tot het feit waarop de verdenking ziet. Iemand zegt een wietlucht te hebben geroken bij een loods, die buiten bedrijf zou zijn.
Geen nader onderzoek door politie
Blijkens de jurisprudentie kan op grond van een MMA-melding tot het vereiste ‘redelijk vermoeden’ worden gekomen indien sprake is van:
‘een MMA-melding die specifiek en gedetailleerd is, terwijl de melding voorts zeer actueel is en er met betrekking tot de naam van de in de MMA-melding genoemde persoon een verificatie heeft plaatsgevonden in het GBA en met betrekking tot die naam een antecedentenonderzoek heeft plaatsgevonden, waarbij naar voren is gekomen dat verdachte meerdere antecedenten heeft’.(20)
Nader onderzoek door de politie is nodig alvorens te grijpen naar ingrijpende dwangmiddelen. Uit niets in het dossier blijkt dat op basis van de MMA-melding door de politie nader onderzoek is verricht.
Op de grond van de netmetingen, die later aan het dossier zijn toegevoegd en waarnaar door de politie destijds geen nader onderzoek is verricht, kan niet - met terugwerkende kracht - worden gekomen tot het vereiste 'redelijk vermoeden’. Een MMA-melding kan zijn ‘concretisering’ niet vinden in onderzoek door derden, waarvan de resultaten pas na de doorzoeking van 19 juni 2013 - in een aanvullend P-V van 30 december 2014 het bezit van politie en Justitie zijn gekomen. Benadrukt zij dat het bij deze netmetingen gaat om onderzoeksresultaten die niet controleerbaar zijn. Zij zijn niet controleerbaar voor de verdediging, maar bovendien: niet controleerbaar voor de politie en het OM, omdat zij niet degene zijn geweest die dat onderzoek hebbén verricht.
Gezien het voorgaande zou de enige mogelijke uitkomst mogen zijn dat het binnentreden onrechtmatig is geweest, aangezien, naar aanleiding van de (algemene) startinformatie van de niet concrete MMA-melding, door de politie geen behoorlijk onderzoek is verricht en in dit verband geen beroep kan worden gedaan op onderzoek door derden (Liander).
Bewijsuitsluiting na onrechtmatig binnentreden
De verdediging is van mening dat er is een direct causaal verband is tussen het bewijsmateriaal en het geschonden vormvoorschrift. Volgens vaste jurisprudentie komt datgene wat door het vormverzuim wordt gevonden, in aanmerking voor uitsluiting.(21)
Om die redenen dient hetgeen is gevolgd op het als onrechtmatig te beschouwen binnentreden, te weten de vondst van de hennepkwekerij en de bewijsmiddelen die daarmee zijn verkregen, te worden uitgesloten van het bewijs ex artikel 359a Sv. Anders gezegd: het aanvankelijke onrechtmatige optreden van de politie was in dit geval werkelijk de conditio sine qua non ten aanzien van alle verdere resultaten van het strafrechtelijk onderzoek.
In het arrest van het Hof Leeuwarden van 10 maart 2010 (22) komt het Hof, in een vergelijkbare casus, tot uitsluiting van (al) het bewijs dat door de onrechtmatige binnentreding is verkregen. De casus is met name vergelijkbaar, omdat ook in die casus sprake is geweest van een anonieme melding, inhoudende dat er in een woning een wietplantage zou zijn. Ook in die casus blijkt niet dat deze melding (door de politie) op enigerlei wijze nader is onderzocht. Ook in die casus is geoordeeld dat alleen de (anonieme) melding onvoldoende concrete grondslag vormde voor de verleende machtiging tot binnentreden.
In het arrest van het Hof Leeuwarden wordt ingescherpt dat het strafvorderlijk beginsel, dat zonder redelijk vermoeden van schuld geen dwangmiddelen worden toegepast, een zeer belangrijk strafrechtelijk beginsel is. Het Hof overweegt in dit verband dat dit ook geldt voor het beginsel dat van de bevoegdheden van artikel 9 Opiumwet, slechts gebruik wordt gemaakt indien sprake is van een redelijk vermoeden. Schending van dit beginsel zal volgens het Hof in de regel tot uitsluiting van het bewijs dat als rechtstreeks gevolg van die schending is verkregen.(23)
Met betrekking tot het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het als gevolg daarvan door cliënt ondervonden nadeel, sluit ik mij aan bij hetgeen het Hof in die, op belangrijke punten, vergelijkbare zaak daarover heeft gezegd.
Met betrekking tot het belang van het geschonden voorschrift oordeelt het Hof in de Leeuwardense zaak dat het belang van het geschonden voorschrift is gelegen in ‘de bescherming van de rechten en vrijheden van de individuele burger, die er op moet kunnen rekenen dat hij niet zonder redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit wordt onderworpen aan een strafrechtelijk onderzoek’.(24)
De ernst van het verzuim is aannemelijk, zo oordeelt het Hof ‘omdat een dwangmiddel is toegepast dat achterwege had dienen te blijven’. Dit wordt, zo merkt het Hof terecht op, niet anders doordat het binnentreden daadwerkelijk heeft geleid tot de vondst van verdovende middelen en, achteraf, dat binnentreden van de via Meld misdaad Anoniem verstrekte informatie bevestigde.(25)
Het nadeel dat requirant heeft ondervonden van dit strafvorderlijk ingrijpen bestaat in ‘het onmiddellijke nadeel dat de hennep ontdekt is, waardoor het redelijk vermoeden van schuld tegen de verdachte is gecreëerd, dat heeft geleid tot nader strafrechtelijk onderzoek in de vorm van verhoor van verdachte op het politiebureau’.(26) Ook het betreden van bedrijfsruimten wordt in de jurisprudentie gebracht onder het maken van inbreuk op eerbiediging van de ‘woning’ in de zin van artikel 8 lid 1 EVRM.(27) Kort en goed omvat het begrip ‘home’ ook een kantoor.(28) Aldus is requirant getroffen in het belang dat artikel 8 lid 1 EVRM beoogt te beschermen.(29)
Requirant is door deze handelwijze rechtstreeks en ernstig benadeeld. Het gaat hierbij evident om belangrijke strafvorderlijke voorschriften, die in ernstige mate zijn verzuimd. Deze handelwijze raakt hiermee op onaanvaardbare wijze aan de integriteit van politieonderzoek.
Geheel in lijn met al hetgeen in het voorgaande aan de orde is geweest, oordeelde de politierechter van de Rechtbank Maastricht (20 december 2007) dat: ‘een MMA-melding dat ineen bepaald pand een hennepplantage aanwezig is. in combinatie met een netmeting voor meerdere panden, waaronder het pand uit die melding, onvoldoende is om het redelijk vermoeden van schuld op te baseren’ en dat ‘derhalve het binnentreden onrechtmatig (is)’ en dat ‘bewijsuitsluiting en vrijspraak’ volgt.(30) Met andere woorden: ook indien de politie zou hebben beschikt over de MMA-melding (hetgeen niet is gebleken) heeft nog steeds te gelden dat de (beweerdelijke) netmeting een netmeting betreft voor meerdere panden, hetgeen onvoldoende is om het ‘redelijk vermoeden’ op te baseren.
Conclusie
Nu de aanwezige MMA-melding een onvoldoende concrete grondslag vormde om tot het benodigde redelijk vermoeden te komen om binnen te treden en bovendien niet is gebleken van enig onderzoek door de politie (naar de MMA-melding, dan wel naar beweerdelijk verrichtte netmetingen), moet het niettemin gevolgde binnentreden als onrechtmatig en niet meer te herstellen verzuim in het vooronderzoek worden aangemerkt. Hetgeen is gevolgd op het als onrechtmatig te beschouwen binnentreden - te weten de vondst van de hennepkwekerijen en de door requirant afgelegde verklaringen - dient te worden uitgesloten van het bewijs. In lijn met de geldende jurisprudentie had het Hof, bij gebrek aan bewijs, dienen vrij te spreken.(31)
Het arrest van het Gerechtshof kan gezien het voorgaande niet in stand blijven. Requirant verzoekt de Hoge Raad dan ook het beroep gegrond te verklaren en de zaak te verwijzen naar een ander (aangrenzend) Gerechtshof teneinde de zaak opnieuw af te doen.