3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.J. Borgers, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 december 2016.
SCHRIFTUUR
In de zaak van:
[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1961, wonende te [woonplaats] aan de [a-straat 1], hierna te noemen: [verdachte], verzoeker tot cassatie van het door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 oktober 2015 onder parketnummer 21-001952-14 uitgesproken arrest (tegenspraak), hierbij gevoegd als productie 1, te dezer zake domicilie kiezende te Zutphen aan de Burgemeester Dijck- meesterweg 35, ten kantore van Hogeman Dooijeweerd Advocaten (Postbus 340, 7200 AH ZUTPHEN), van welk kantoor mr. A.A. Dooijeweerd door hem bepaaldelijk is gemachtigd om onderhavig schriftuur te ondertekenen en in te dienen,
MIDDEL
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften,
doordathet hof bij de beslissing inhoudende de bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit (diefstal) de geldende motiveringsvoorschriften niet in acht heeft genomen,
aangezienhet hof ten onrechte en zonder nadere motivering is afgeweken van door de verdediging uitdrukkelijk onderbouwde standpunten en/of heeft het hof onvoldoende gerespondeerd op namens [verdachte] gevoerde verweren.
Ter toelichting dient het volgende:
1. Het hof heeft bij arrest van 2 oktober 2015 het vonnis van 4 april 2014 van de politierechter van de Rechtbank Gelderland (parketnummer 05/001250-14 hierbij gevoegd als productie 2) vernietigd en geoordeeld dat [verdachte] het primair ten laste gelegde heeft begaan. Het primair ten laste gelegde feit betreft diefstal.
2. Dat [verdachte] het primair ten laste gelegde heeft begaan, stelt het hof vast op grond van zijn oordeel dat wettig en overtuigend is komen vast te staan dat [verdachte] op 31 oktober 2013 te Hengelo met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een schuur een motor, Kington KT 125-4 125 cc kleur rood, toebehorend aan [betrokkene 1].
Voorts acht het hof niet bewezen hetgeen [verdachte] meer of anders is tenlastegelegd dan (hierboven) is bewezenverklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
3. Het hof komt tot deze bewezenverklaring op grond van de volgende ovenwegingen:
“De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep, zoals ook door de advocaat generaal is gerekwireerd, vrijspraak bepleit voor het primair ten laste gelegde. Hiertoe is aangevoerd dat er geen sprake is van een voltooide diefstal, nu de motor niet daadwerkelijk meegenomen is door verdachte. ”
"Op 31 oktober 2013 zag aangever een personenauto van het type stationcar zijn erf op rijden, waarna hij in zijn auto is gestapt en het betreffende erf is opgereden. De stationcar blijkt achter de woning en voor de schuur te staan, met in de laadbak van de stationcar de in de tenlastelegging genoemde motor van aangever. Op dat moment ziet aangever twee mannen lopen die hij aanspreekt. Eén daarvan blijkt verdachte te zijn. Later blijkt dat het kenteken van de stationcar op naam van verdachte staat. ”
"Het hof heeft geen grond te twijfelen aan de juistheid van de inhoud van de gedetailleerde verklaring van aangever. Gelet hierop acht het hof aannemelijk dat verdachte door de motor uit aangevers schuur te halen en in de laadbak van zijn, verdachtes, auto te leggen, de motor uit de macht van de rechthebbende heeft gebracht en daarover als heer en meester is gaan beschikken, zodat sprake is van een voltooide diefstal. Het hof verwerpt het verweer”.
Voorts overweegt het hof (nader) bij aanvulling (ex 365a jo. 415 Sv), welke wordt overgelegd als productie 3, dat:
“Het gegeven dat aangever heeft verklaard, dat de motorfiets uiteindelijk weer uit de auto van verdachte is gehaald en bij aangever achtergelaten, doet niets af aan het feit dat verdachte, door de motorfiets van aangever in zijn auto te leggen, deze al uit de macht van aangever had gebracht en hij deze zich wederrechtelijk had toegeëigend.”
4. Het is deze combinatie van overwegingen van het hof, die uiteindelijk ten onrechte heeft geleid tot de beslissing inhoudende de bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, diefstal, waartegen het middel zich richt. Zowel in de appelschriftuur (welke wordt overgelegd als productie 4) als terechtzitting bij het hof is, blijkens de door de verdediging overlegde pleitnotitie (welke hierbij is gevoegd als productie 5) alsmede blijkens de hiervoor genoemde overwegingen van het bestreden arrest, is uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ingenomen dat geen sprake is van voltooide diefstal en is vrijspraak bepleit. In dit kader is (tevens) uitdrukkelijk verweer gevoerd tegen de bewijsmiddelen, in het bijzonder tegen het proces-verbaal van aangifte inhoudende de verklaring van [betrokkene 1] (aangever), welke het hof uiteindelijk als bewijsmiddel heeft gebezigd. Bij dit verweer is verwezen naar diverse onderdelen van die verklaring die geen enkele wijze door dossierstukken worden ondersteund en zelfs niet (kunnen) kloppen.
5. Zowel in de appelschriftuur als ter terechtzitting is namens [verdachte], zoals gezegd, vrijspraak bepleit voor het primair tenlastegelegde feit en gesteld dat:
“Uit het voorhanden proces verbaal behoort niet meer afgeleid te worden dan dat:- [verdachte] alleen het terrein is opgereden;- hij alleen de schuur is ingegaan;- die schuur als open was;- [verdachte] een motor zag staan waar hij op is gaan zitten;- de eigenaar eraan kwam en [verdachte] is weg gegaan.”
6. Voorts staat in de pleitnotitie vermeld:
“De politierechter heeft de bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit gebaseerd op de overweging dat zij geen aanleiding had om de aangever niet te geloven.
Ten eerste is het van belang dat er in casu alleen de verklaring van cliënt is ten opzichte van de verklaring van de aangever. Het is het woord van de een tegen het woord van de ander. Het is dan onbegrijpelijk dat de rechter overweegt geen reden te zien om de aangever niet te geloven, terwijl zij daarmee impliceert kennelijk wel reden te hebben om de verdachte in dit geval niet te geloven. Dat is onbegrijpelijk.
Zeker indien wordt bezien dat hetgeen door aangever wordt verklaard niet door andere bewijsmiddelen worden gesteund, zoals onder andere:
- dat er twee mannen zouden zijn;- dat een slot door [verdachte] zou zijn kapot gemaakt / verbroken;- dat de motor al in de laadbak van de auto zou liggen;- dat de motor überhaupt de schuur al zou hebben verlaten."
Deze standpunten c.q. verweren zijn uitdrukkelijk voorgedragen en door argumenten geschraagd.
In de appelschriftuur is immers vermeld ten aanzien van de onjuiste aanname dat er twee mannen zouden zijn:
’’Het dossier vermeldt niet waar de door de politie aan aangever en [verdachte] getoonde foto van man 1 vandaan komt. De aangifte wordt gedaan op 31 oktober 2013. De foto’s van [verdachte] en van man 1 worden aangever getoond op 20 november 2013. [verdachte] verklaart bij het aan hem tonen van de foto van man 1 dat dat [betrokkene 2] is, doch dat hij niet bij hem was; hij was alleen. Het is een raadsel hoe politie aan deze foto komt. Er is kennelijk evenmin verder onderzoek gedaan naar deze [betrokkene 2]. Kortom: geen onderbouwing dat er twee mannen zouden zijn.’’ Tevens wordt in de pleitnotitie het volgende vermeld: “Het lijkt erop dat gelet op het verleden van [verdachte] zijn betrokkenheid door politie is aangenomen, zelfs betrokkenheid van [betrokkene 2], terwijl deze persoon er überhaupt niet bij was. Dat is in het verleden weleens anders geweest, reden waarom kennelijk de politie nu heeft gedacht dat ze ook nu wel weer samen op pad zouden zijn geweest. Dit is evenwel een onterechte en suggestieve aanname. Waarom en hoe politie op die foto van de [betrokkene 2] komt, blijft onbekend.”
Ten aanzien van het vermeend verbroken slot en het inladen van de motor is gesteld:
"Er zijn ter plekke en op de motor geen sporen gevonden die zouden moeten duiden op verbreken van het slot en/of het in de laadbak leggen van de auto. Daarvan zou toch sprake moeten zijn indien de motor, zoals aangever verklaard heeft, reeds in de laadbak zou zijn gelegd."
7. Gezien het voorgaande is sprake van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. Het standpunt is immers duidelijk, door argumenten geschraagd, voorzien van een ondubbelzinnige conclusie en is ten overstaan van de feitenrechter naar voren gebracht. De strekking van genoemde standpunten c.q. verweren is, gezien de samenhang van de hierboven genoemde punten uit de schriftuur en/of pleitnotitie, overduidelijk dat in ieder geval op deze specifieke punten de verklaring van aangever niet door dossier stukken worden ondersteund en (deels) onjuist zijn. Zoals gezegd is in dit kader het standpunt ingenomen dat geen sprake van een voltooide diefstal en is verweer gevoerd omtrent het bewijs. Het goed is niet wederrechtelijk toegeëigend en aldus is vrijspraak bepleit.
8. [verdachte] maakt er bezwaar tegen dat het hof zonder nadere motivering aan de hiervoor genoemde uitdrukkelijk onderbouwde standpunten c.q. uitdrukkelijk voorgedragen verweren is voorbij gegaan doordat het hof aannemelijk acht dat verdachte de motor uit aangevers schuur heeft gehaald en in de laadbak van zijn stationcar heeft gelegd waardoor de motor uit de macht van de rechthebbende zou zijn gebracht en hij daarover als heer en meester is gaan beschikken, gevolgd door de enkele overweging dat het hof geen grond heeft te twijfelen aan de juistheid van de inhoud van de gedetailleerde verklaring van aangever. Het hof heeft het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van [verdachte] kennelijk niet gevolgd, doch heeft ten onrechte nagelaten “nader” te motiveren waarom deze uitdrukkelijk gevoerde standpunten worden gepasseerd.
9. Dit is des te meer onbegrijpelijk omdat de politierechter van de rechtbank Gelderland ter zitting haar oordeel gemotiveerd heeft met de opmerking dat zij ‘geen reden had om het verhaal van de aangever niet te geloven’. In de pleitnotitie is uitdrukkelijk aan de orde gesteld de vraag: ‘Waarom had de politierechter wel reden om [verdachte] niet geloven?’ [verdachte] heeft gesteld dat het antwoord op deze vraag onduidelijk blijft en heeft geconcludeerd dat het oordeel van de politierechter tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit onbegrijpelijk en onvoldoende gemotiveerd is. Zeker gelet op deze klacht in hoger beroep is het zeer opmerkelijk, onbegrijpelijk en voor [verdachte] onacceptabel dat het hof tot hetzelfde onbegrijpelijke en onvoldoende gemotiveerde oordeel komt, waarbij de door het hof gekozen bewoordingen - te weten dat het hof geen grond heeft om te twijfelen aan de juistheid van de inhoud van de gedetailleerde verklaring van aangever - slechts marginaal afwijken van genoemd oordeel van de politierechter. Duidelijk is dat de strekking precies hetzelfde is.
10. Gelet op de inhoud van de verweren van de verdediging, het feit dat het in casu alleen de verklaring van aangever is ten opzichte van de verklaring van [verdachte], de verklaring van aangever door geen enkel ander bewijsmiddel wordt ondersteund - in het bijzonder ten aanzien van klaarblijkelijk het cruciale punt dat de motor in de laadbak van de stationcar zou liggen/uit de macht van de rechthebbende zou zijn gebracht - is het onbegrijpelijk, althans heeft het hof onvoldoende gemotiveerd, waarom het hof de verklaring van aangever desondanks heeft gevolgd c.q. waarom en welke reden het hof had om [verdachte] klaarblijkelijk niet te geloven. Hoewel er in beginsel een zekere mate van vrijheid bestaat voor de feitenrechter ten aanzien van de selectie en waardering van het beschikbare bewijsmateriaal, betekent dat in casu niet dat de verklaring en ven/veren van [verdachte] zonder nadere motivering terzijde kunnen worden gesteld. Bovendien bestaat in casu geen twijfel dat sprake is van volstrekt ontoereikend en onbetrouwbaar bewijs (reden waarom genoemd uitgangspunt in casu niet opgaat). Een en ander mede gelet op de aard van het onderwerp (de bewezenverklaring), alsmede de inhoud en de indringendheid van de aangevoerde argumenten. Zoals onder meer de argumenten dat de motor geen sporen van verbreken van het slot en/of het in de laadbak leggen bevat en de verklaring van aangever door geen enkel bewijsmiddel wordt ondersteund. Tevens wordt terzijde opgemerkt dat het type auto van [verdachte] een Hyuandai Lantra een stationcar is met een laadruimte die gewoonweg veel te beperkt is om een motor in te laden. Het mag duidelijk zijn dat een en ander de verklaring van aangever onbetrouwbaar maakt en dat gezien het voorgaande het hof het standpunt c.q. verweren beargumenteerd en uitdrukkelijk had behoren te weerleggen. Kortom er is sprake van een ontoereikende en onbegrijpelijke motivering van het arrest door het Gerechtshof.
11. Vermelding verdient tot slot dat door de advocaat generaal (evenals door de officier van justitie in eerste aanleg) - terecht - vrijspraak is bepleit van het primair ten laste gelegde (zij zagen kennelijk slechts grond voor de subsidiair ten laste gelegde poging). Nu de beslissing van het hof ook daarvan afwijkt, is ook op die grond een met redenen omklede beslissing vereist en mag gezien het voorgaande duidelijk zijn dat aan dit (vorm)vereiste niet wordt voldaan.
Samenvattend
12. Het hof heeft gelet op het voorgaande:
ten onrechte en zonder nadere motivering afgeweken van door de verdediging uitdrukkelijk onderbouwde standpunten en/of heeft het hof onvoldoende gerespondeerd op namens [verdachte] gevoerde verweren
- derhalve onvoldoende gemotiveerd - (mede) gelet op terzake gevoerde argumenten en verweren - waarom bij de bewezenverklaring het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van [verdachte] dat geen sprake is van een voltooide diefstal is afgeweken;
- derhalve onvoldoende gemotiveerd en/of onvoldoende gerespondeerd - (mede) gelet op de inhoud en aard van de terzake gevoerde verweren - waarom geen grond bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de gedetailleerde verklaring van aangever (welke immers strijdig is met andere constateringen in het dossier, zoals hiervoor genoemd, en op geen enkele wijze wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen) - en waarom klaarblijkelijk wel grond bestond om te twijfelen aan de verklaring van [verdachte].
Belang
13. [verdachte] heeft een rechtens te respecteren belang bij vernietiging van de bestreden uitspraak en terug- of verwijzing van de zaak voor nieuwe behandeling. De bewezenverklaring, welke gebaseerd op verklaring van aangever, is immers onvoldoende gemotiveerd, gegeven het gevoerde, onderbouwde verweer. Gelet op de inhoud van het proces-verbaal van aangifte moet worden geoordeeld dat met weglating van de bewuste onderdelen van de verklaring van aangever ((onder meer) met betrekking tot het verbreken van het slot, de aanwezigheid van een tweede persoon, het zich in de laadbak van de stationcar bevinden van de motor van aangever), het oordeel van het hof dat de motor uit de macht van de rechthebbende is gebracht en aldus sprake zou zijn van voltooide diefstal door geen enkel (ander) bewijsmiddel wordt gesteund. Kortom, er is sprake van volstrekt ontoereikend en onbetrouwbaar bewijs, dat juist tot bewezenverklaring en veroordeling heeft geleid, waardoor [verdachte] belang heeft bij cassatie van het bestreden arrest.
Conclusie
Verzocht wordt daarom om het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 2 oktober 2015 te vernietigen, omdat daarin bij de beslissing inhoudende de bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit ten onrechte en zonder nadere motivering is afgeweken van door de verdediging uitdrukkelijk onderbouwde standpunten, althans de motivering daarvan die afwijking niet dragen kan en/of het hof onvoldoende heeft gerespondeerd op namens [verdachte] gevoerde verweren.