ECLI:NL:HR:2016:3386

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 december 2016
Publicatiedatum
3 maart 2017
Zaaknummer
16/00022
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep wegens onvoldoende belang en schending van betekeningsvoorschriften

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 december 2016 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 19 mei 2015 was gewezen. De verdachte, die zonder vaste woonplaats was, had beroep in cassatie ingesteld via zijn advocaat R. Zwiers. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die door de verdachte naar voren waren gebracht, geen behandeling in cassatie rechtvaardigden. Dit was het gevolg van het feit dat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, en dat de klachten niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad verklaarde het beroep niet-ontvankelijk op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie, na gehoord te hebben de Procureur-Generaal.

De Hoge Raad merkte op dat er schendingen waren van de betekeningsvoorschriften, wat had moeten leiden tot de nietigheid van de dagvaarding. De verdachte had zijn adres niet correct opgegeven, wat leidde tot een ongeldige betekening van de dagvaarding voor de behandeling van de strafzaak in hoger beroep. Dit was in strijd met de artikelen 415, 348, 349 en 588 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad concludeerde dat de uitspraak van het hof niet in stand kon blijven, maar verklaarde het cassatieberoep niet-ontvankelijk, omdat de verdachte niet ter terechtzitting was verschenen en er geen rechtsgeldige betekening had plaatsgevonden.

Dit arrest is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de noodzaak benadrukt van correcte adressering en betekening in strafzaken, en de gevolgen van het niet naleven van deze voorschriften voor de ontvankelijkheid van cassatieberoepen.

Uitspraak

13 december 2016
Strafkamer
nr. S 16/00022
LBS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 19 mei 2015, nummer 21/005047-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R. Zwiers, advocaat te Almere, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 december 2016.
Schriftuur houdende middelen van cassatie
Geeft eerbiedig te kennen:
[verdachte], thans zonder vaste woonplaats, feitelijk verblijvende te 8251 HS Dronten aan de Oeverloper 373, verzoeker tot cassatie van een hem betreffend arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, in de zaak met ressortsparketnummer 21/005047-14 uitgesproken op 19 mei 2015, draagt het volgende middel van cassatie voor:
Middel 1
1. Schending en/of verkeerde toepassing van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet naleving nietigheid met zich meebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen 415, juncto de artikelen 348, 349 en 588 e.v. Sv geschonden, doordat de betekeningsvoorschriften niet zijn nageleefd hetgeen nietigheid van de dagvaarding tot gevolg had behoren te hebben.

Toelichting

2. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting tevens houdende aantekening mondeling vonnis uit de eerste aanleg blijkt dat ten tijde van de zitting in eerste aanleg als adres van verzoeker tot cassatie bekend is, te weten [a-straat 1] te [woonplaats], zijnde het adres dat verzoeker ter terechtzitting in eerste aanleg heeft opgegeven.
De ter terechtzitting in eerste aanleg gedane vordering van de officier van justitie vermeldt echter het adres [b-straat 1] te [woonplaats]. Op laatst genoemd adres heeft verzoeker nimmer in de Basisregistratie Personen (BRP) ingeschreven gestaan. Niet is gebleken dat verzoeker dat adres als zijn feitelijke verblijfplaats heeft opgegeven. Dat adres staat evenwel tevens vermeld in de akte rechtsmiddel. Bij het instellen van hoger beroep is aan verzoeker niet gevraagd naar zijn adres. Kennelijk is het adres dat in de akte rechtsmiddel staat vermeld, vanuit een opgeslagen bestand afgedrukt in de akte rechtsmiddel. Bij het ondertekenen van de akte rechtsmiddel is deze onjuiste adresvermelding door verzoeker niet opgemerkt. Verzoeker heeft geruime tijd feitelijk verbleven op het adres [a-straat 1] te [woonplaats] en sedert 31 augustus 2015 heeft hij op dat adres ook ingeschreven gestaan in de BRP. Verzoeker is van de terechtzitting in hoger beroep onkundig geweest. De dagvaarding voor de terechtzitting in hoger beroep is niet aan verzoeker in persoon betekend en evenmin heeft hij op het hiervoor genoemde adres [a-straat 1] te [woonplaats] een afschrift van de dagvaarding voor het hoger beroep ontvangen.
Uit het proces-verbaal ter terechtzitting van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden blijkt dat verzoeker tot cassatie aldaar niet ter terechtzitting is verschenen voor de behandeling van zijn strafzaak in hoger beroep. Voorts blijkt uit de vermelding in dat proces-verbaal dat verzoeker op 19 mei 2015 geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland zou hebben gehad. Dat laatste is mede gezien het zittingsproces-verbaal uit de eerste aanleg, onjuist. Uit het dossier blijkt niet dat een afschrift van de dagvaarding voor de behandeling van de strafzaak in hoger beroep, is verzonden naar het adres [a-straat 1] te [woonplaats]. Het vorenstaande brengt mee dat het voorschrift van artikel 588 lid 1 aanhef en onder b sub 2 Sv is geschonden, zodat geen rechtsgeldige betekening van de dagvaarding heeft plaatsgevonden.
Het vorenstaande brengt mee dat de uitspraak van het hof niet in stand behoort te blijven.