Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3. Beslissing
13 december 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 december 2016 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 19 mei 2015 was gewezen. De verdachte, die zonder vaste woonplaats was, had beroep in cassatie ingesteld via zijn advocaat R. Zwiers. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die door de verdachte naar voren waren gebracht, geen behandeling in cassatie rechtvaardigden. Dit was het gevolg van het feit dat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, en dat de klachten niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad verklaarde het beroep niet-ontvankelijk op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie, na gehoord te hebben de Procureur-Generaal.
De Hoge Raad merkte op dat er schendingen waren van de betekeningsvoorschriften, wat had moeten leiden tot de nietigheid van de dagvaarding. De verdachte had zijn adres niet correct opgegeven, wat leidde tot een ongeldige betekening van de dagvaarding voor de behandeling van de strafzaak in hoger beroep. Dit was in strijd met de artikelen 415, 348, 349 en 588 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad concludeerde dat de uitspraak van het hof niet in stand kon blijven, maar verklaarde het cassatieberoep niet-ontvankelijk, omdat de verdachte niet ter terechtzitting was verschenen en er geen rechtsgeldige betekening had plaatsgevonden.
Dit arrest is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de noodzaak benadrukt van correcte adressering en betekening in strafzaken, en de gevolgen van het niet naleven van deze voorschriften voor de ontvankelijkheid van cassatieberoepen.