ECLI:NL:HR:2016:3384

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 december 2016
Publicatiedatum
2 maart 2017
Zaaknummer
15/05966
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep wegens onvoldoende belang en bewijs in strafzaak van mishandeling met vuurwerk

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 december 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1996, was in hoger beroep veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk, voor het mishandelen van een ander door vuurwerk af te steken. De verdachte heeft cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat R.J. Baumgardt. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van de verdachte geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was het geval omdat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep en de klachten niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad verklaarde het beroep niet-ontvankelijk.

De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 1 januari 2015 in 's-Gravenzande, waar de verdachte samen met een medeverdachte in een toilet zat. Tijdens hun verblijf in het toilet werd er vuurwerk ontstoken, dat vervolgens naar het toilet van een aangeefster werd geschopt, wat leidde tot een explosie. De verdachte heeft ontkend betrokken te zijn geweest bij het afsteken van het vuurwerk en heeft verklaard dat hij in het toilet was om zijn vriend te ondersteunen die zich niet lekker voelde. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig was en dat er voldoende bewijs was voor medeplegen van de mishandeling.

De Hoge Raad heeft de beslissing van het hof bevestigd en het cassatieberoep verworpen, waarbij het belang van de verdachte bij het beroep niet voldoende werd geacht om tot een inhoudelijke behandeling over te gaan. De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende belang bij cassatie en de rol van bewijs in strafzaken.

Uitspraak

13 december 2016
Strafkamer
nr. S 15/05966
AGE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 19 november 2015, nummer 22/001354-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 december 2016.
Cassatieschriftuur inzake:
[verdachte],
wonende te [woonplaats], verdachte
advocaat: mr. R.J. Baumgardt dossiernummer: 20151747
Edelhoogachtbare Heren, Vrouwen:
Inleiding
Ondergetekende, als daartoe door de verdachte bijzonder gevolmachtigd, mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft hierbij de eer aan u Edelhoogachtbaar College te doen toekomen een schriftuur van cassatie ten vervolge op het door [verdachte], ingestelde beroep in cassatie tegen het arrest van het Gerechtshof te Den Haag d.d. 19 november 2015, en alle beslissingen die door het hof ter terechtzitting(en) zijn genomen.
In genoemd arrest heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk. Daarnaast heeft het hof een beslissing genomen ten aanzien van een vordering van een benadeelde partij.
Middelen van cassatie
Als gronden van cassatie heeft ondergetekende de eer voor te dragen:
MIDDEL I
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-naleving met nietigheid wordt bedreigd, althans zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen, in het bijzonder de artt. 47 Sr alsmede 359 en 415 Sv en wel om het navolgende:
Ten onrechte heeft het hof bewezen verklaard dat verdachte op 1 januari 2015 te 's-Gravenzande tezamen en in vereniging met een ander [betrokkene 1] heeft mishandeld door zwaar knalvuurwerk af te steken nu uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen niet, althans niet zonder meer kan volgen dat verdachte zich hieraan schuldig heeft gemaakt, althans heeft het hof daartoe ten onrechte overwogen dat (verkort zakelijk weergeven) het hof van oordeel is dat de handelwijze van de verdachte en zijn mededader slechts op één manier is uit te leggen te weten dat zij op enig moment tevoren het plan hebben gemaakt om op het feest vuurwerk tot ontploffing te brengen, welk plan zij ook hebben uitgevoerd; zij beiden met dat doel naar de damestoiletten zijn gegaan en daar samen hebben plaatsgenomen in een toilethokje; in dat toilet ook vuurwerk is aangestoken dat vervolgens naar het naastgelegen toiletblokje is geschopt waarin aangeefster zich bevond; direct nadat het vuurwerk was ontploft verdachte en zijn mededader het toilet ook hebben verlaten zodat er sprake is geweest van een gezamenlijk plan van de verdachte en zijn mededader en zij dit plan gezamenlijk ten uitvoer hebben gebracht zodat er sprake is van medeplegen en niet van belang is wie van hen op dat moment welke uitvoeringshandeling(en) heeft verricht, zodat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed.
Toelichting
1.1
Aan verdachte is ten laste gelegd, dat:
"()
Hij op of omstreeks 1 januari 2015 te 's-Gravenzande, gemeente Westland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [betrokkene 1] heeft mishandeld door zwaar knalvuurwerk (cobra) af te steken in een wc hokje en/of dat vuurwerk onder een scheidingswandje naar het hokje van [betrokkene 1] te schoppen, waarna het vuurwerk ontplofte."
1.2
In het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 5 november 2015 is onder meer gerelateerd:
“()
De advocaat-generaal verzoekt om aanhouding van de zaak teneinde de medeverdachte [betrokkene 2] als getuige te laten horen. Bij de voorbereiding van de strafzaak is haar gebleken dat dit noodzakelijk is om meer inzicht te verkrijgen in de communicatie tussen de verdachte en de medeverdachte op het moment dat zij zich samen in het toilethokje bevonden van waaruit het vuurwerk is gekomen.
Daarnaast is [betrokkene 2] inmiddels onherroepelijk vrijgesproken, zodat hem geen beroep meer op het verschoningsrecht toekomt en hij dus zal moeten verklaren.
()
De verdachte legt op de vragen van de voorzitter een verklaring af, inhoudende:
Op 1 januari 2015 was ik met vrienden op een oudejaarsfeest in 's-Gravenzande. Tijdens het feest zijn [betrokkene 2] en ik samen naar de wc gegaan. [betrokkene 2] voelde zich niet lekker en hij wilde dat ik zou meegaan naar de wc. Hij dacht dat hij moest overgeven. We zijn samen het wc - hokje ingegaan. Wij stonden zo'n vijf minuten in de wc toen wij een harde knal hoorden. ()
()
Ik ben meegegaan met [betrokkene 2] naar de wc omdat hij dat wilde. Hij was niet lekker. Het feest was in een grote hal en er waren ongeveer vijf plekken waar wc's stonden. Wij zijn naar de dames- wc gegaan. Het was namelijk erg druk bij de heren wc. Ik ben bij [betrokkene 2] in het wc - hokje gaan staan wij stonden in het wc - hokje naast het hokje waar aangeefster zich in bevond. Ik sta er liever niet naast als iemand moet overgeven, maar als een vriend dat vraagt dan doe je dat. Wij zijn ongeveer vijf minuten in het wc - hokje geweest.
()
Tijdens mijn verhoor bij de politie dacht ik dat het normale dixie's waren, dus cabines die van onderen en boven zijn gesloten. Maar later bleek dat zowel de onderkant als de bovenkant open was()
()
Op het toilet hing [betrokkene 2] boven de wc. Ik had niet echt een rol op het toilet. Ik was alleen maar mee als ondersteuning. Hij wilde dat ik ook mee het hokje in zou gaan. Dit heb ik ook gedaan. Uiteindelijk is er niets gebeurd op de wc. [betrokkene 2] heeft niet overgegeven. Na ongeveer vijf minuten in de wc hoorden wij een harde knal en hebben wij het wc-hokje verlaten.
()“
1.3
In het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is onder meer vermeld dat door mr. K.C. van de Wijngaart, advocate te Rotterdam, de raadsvrouwe die verdachte ter zitting heeft bijgestaan, onder meer heeft aangevoerd:
"Ik verzoek het hof om mijn cliënt vrij te spreken. Er is onvoldoende bewijs dat hij het ten laste gelegde heeft gepleegd dan wel heeft medegepleegd.
()
Mijn cliënt en de medeverdachte verklaren tegenover de politie hetzelfde, namelijk dat de medeverdachte zich niet lekker voelde en aan mijn cliënt had gevraagd of hij met hem mee wilde meegaan naar de wc.()
Uiteindelijk hebben mijn cliënt en de medeverdachte vijf minuten op het toilet doorgebracht, waarbij de medeverdachte boven de wc hing en mijn cliënt en heeft ondersteund door daar aanwezig te zijn en aan hem te vragen hoe het met hem ging. ()
()
Voor zover het hof van oordeel is dat het vuurwerk wel uit het hokje kwam waar mijn cliënt zich met de medeverdachte bevond stel ik nog het volgende. Niet kan worden bewezen dat een handeling of gedraging van mijn cliënt daartoe heeft bijgedragen. Er is geen onderzoek verricht naar zijn schoeisel of dat van de medeverdachte. Ook is aangeefster niet bevraagd over het schoeisel aan de schoppende voet. Daarnaast zijn er contra - indicaties dat mijn cliënt er iets mee te maken heeft. Zo spreekt aangeefster meteen de medeverdachte aan wanneer hij en mijn cliënt uit het wc - hokje komen. Sterker nog, zij herkent mijn cliënt niet eens.
Wellicht zijn een aantal zaken vreemd, maar dit levert nog geen bewijs voor medeplegen op. () Als ik mij niet lekker voel, dan heb ik ook graag dat er iemand bij mij is. Mocht je flauw vallen dan is het prettig als er iemand aanwezig is.
Er kan niets worden vastgesteld ten aanzien van de communicatie tussen mijn cliënt en de medeverdachte en een eventuele rolverdeling. Daarnaast is er geen bewijs dat mijn cliënt opzet had op het tenlastegelegde, ook niet in voorwaardelijke zin. Stel dat de medeverdachte het vuurwerk heeft afgestoken, dan kan nog steeds niet worden bewezen dat mijn cliënt dat wist of heeft gezien. Het vuurwerk is immers het hokje uitgeschopt. En op welk moment had mijn cliënt zich dan moeten distantiëren. Verder is hij al zo lang bevriend met de medeverdachte en is dit mogelijk een reden om er achteraf ook niets over te zeggen.
Al met al dient mijn cliënt te worden vrijgesproken.()"
1.4
In het arrest heeft het Hof bewezen verklaard, dat:
"hij op 1 januari 2015 te 's-Gravenzande, gemeente Westland tezamen en in vereniging met een ander [betrokkene 1] heeft mishandeld door vuurwerk af te steken in een wc-hokje en dat vuurwerk onder een scheidingswandje naar het hokje van [betrokkene 1] te schoppen, waarna het vuurwerk ontplofte. "
1.5
In het arrest heeft het hof nog overwogen:
"()
Op een gegeven moment zag zij dat 2 jongens voor de wachtende meiden met z'n tweeën een toilet ingingen. Daarna zag ze dat het toilethokje ook naast het hokje waar de jongens ingingen, vrijkwam. Zij is vervolgens dat toilet in gegaan. De toiletten zijn van elkaar gescheiden door wanden waarvan de onderkant en de bovenkant een strook open zijn. Toen ze klaar was met haar toiletbezoek, wilde ze de deur openen. Op dat moment zag ze vanuit het hokje links van haar, waar de jongens in zaten, een voet. Ze zag dat deze voet een schoppende beweging maakte naar het hokje waar zij in zat en zag dat er iets brandends haar hokje werd ingetrapt. Het leek op een strijker en ze wilde direct "haar" aan het hokje uit. Op het moment dat ze de deur opende hoorde ze een harde knal en voelde ze in haar oor een hele harde piep toen de knal afging in "haar" hokje.
()
De verdachte heeft erkend dat hij samen met zijn vriend [betrokkene 2] in het toilet zat naast dat va aangeefster toen het vuurwerk ontplofte. Volgens de verdachte was hij samen met zijn vriend [betrokkene 2] het toilet ingegaan, omdat deze zich niet lekker voelde en dacht dat hij moest overgeven. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte hierover desgevraagd nader verklaard dat ze ongeveer 5 minuten in het toilethokje waren, dat [betrokkene 2] boven de wc heeft gehangen en dat er niets is gebeurd. [betrokkene 2] heeft niet overgegeven. Desgevraagd verklaarde de verdachte verder dat hij nooit eerder met iemand een toilethokje in is geweest en dat hij niet echt een idee had hoe hij [betrokkene 2] zou kunnen ondersteunen wanneer deze had moeten overgeven. De verdachte en [betrokkene 2] hebben beiden verklaard geen enkele betrokkenheid te hebben bij het vuurwerk dat is af gestoken.
Op grond van de verklaring van aangeefster () stelt het hof vast dat in januari 2015 in het toilethokje waar het slachtoffer zich bevond vuurwerk is ontploft dat afkomstig was uit het hokje waarin de verdachte en [betrokkene 2] zich op dat moment bevonden. Het vuurwerk is door een schoppende beweging van een van hen in het toilethokje van aangeefster terechtgekomen.
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting, inhoudende dat hij met [betrokkene 2] naar de toiletten is gegaan omdat [betrokkene 2] zich niet lekker voelde, dat hij vervolgens met hem in een toilethokje heeft plaatsgenomen om hem te ondersteunen bij zijn, [betrokkene 2]'s, misselijkheid en dat hij niet weet waar het ontplofte vuurwerk vandaan kwam, acht het hof, alles bijeen genomen, ongeloofwaardig. Het hof stelt hierbij voorop dat de verklaring van de verdachte niet verenigbaar is met het door het hof vastgestelde feit dat het ontstoken vuurwerk vanuit het toilethokje van de verdachte en [betrokkene 2] bij aangeefster naar binnen is geschopt. Maar ook om andere redenen verwerpt het hof de lezing van de verdachte. Het desbetreffende toilet ook was een "Dixie", een portable toilet, geïnstalleerd in verband met het oud -en- nieuw feest. Dat is een zodanig kleine ruimte dat daar al amper plaats is voor twee personen, laat staan voor het doel dat de verdachte daaraan heeft gegeven. Daar komt bij dat het toilet ook onderdeel uitmaakte van een blok damestoiletten, terwijl er daar tevens herentoiletten voorhanden waren. In dit verband verdient voorts de opmerking dat [betrokkene 2] niet heeft overgegeven gedurende de tijd dat hij met de verdachte in het toilethokje was, terwijl de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep desgevraagd ook niet heeft kunnen aangeven op welke wijze hij [betrokkene 2] zou hebben ondersteund als deze wel had moeten overgeven. Naar het oordeel van het hof zou het voorts logischer zijn geweest voor de verdachte om buiten het toilethokje te wachten (desnoods met de toiletdeur onafgesloten) in plaats van samen in een zeer klein afgesloten toilet plaats te nemen, wanneer de verdachte daadwerkelijk daar zijn zou zijn geweest om een vriend te ondersteunen die zich niet lekker voelde. Tenslotte neemt het hof in aanmerking de verklaring van de getuige [getuige], inhoudende dat hij de verdachte en [betrokkene 2] kent van eerdere incidenten en van collega's heeft begrepen dat zij vaker verwijderd zijn van feesten omdat zij uit waren op "ellende ".
Gelet op het vooraanstaande is het hof van oordeel dat de handelwijze van de verdachte en zijn mededader [betrokkene 2] slechts op één manier is uit te leggen. Zij hebben op enig moment tevoren het plan gemaakt om op het feest vuurwerk tot ontploffing te brengen, welk plan zij ook hebben uitgevoerd. Zij zijn beiden met dat doel naar de damestoiletten gegaan en hebben daar samen plaatsgenomen in een toilethokje. In dat toilethokje is vuurwerk aangestoken dat vervolgens naar het naastgelegen toilethokje is geschopt waarin aangeefster zich bevond. Direct nadat het vuurwerk was ontploft, hebben de verdachte en zijn mededader [betrokkene 2] het toilethokje verlaten. Nu er sprake is geweest van een gezamenlijk plan van de verdachte en zijn mededader en zij dit plan gezamenlijk ten uitvoer hebben gebracht, is er, gelet op de hierboven omschreven feiten en omstandigheden, sprake van medeplegen, zodat niet van belang is wie van hen op dat moment welke uitvoeringshandeling(en) heeft verricht.()
De advocaat-generaal heeft verzocht om aanhouding van de zaak teneinde [betrokkene 2] als getuige te horen. Naar het oordeel van het hof bestaat er - gelet op de onderbouwing daarvan - geen noodzaak om [betrokkene 2] als getuige te horen, nu uit de nadere bewijsoverweging volgt dat in het midden kan blijven wie welke uitvoeringshandelingen heeft verricht. Het verzoek tot aanhouding van de zaak wordt dan ook afgewezen. "
1.6
De kwalificatie medepleger is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële -bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Bij de vorming van het oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigende tijdstip (HR 2 december 2014, NJ 2015,390 alsmede HR 16 december 2014, NJ 2015,391). Zoals het Hof Amsterdam in de Hells Angels zaak eerder heeft overwogen is bij het medeplegen kernelement de bewuste en nauwe samenwerking, gericht op de totstandkoming van het delict, aan welke totstandkoming de medepleger substantieel bijdraagt. Dat de nauwe samenwerking bewust moeten zijn gericht op de samenwerking en opzet op het feit. Aanwezigheid bij de uitvoering kan een aanwijzing opleveren voor een nauwe samenwerking, maar daarvoor is meer nodig. Ook tijdens de feitelijke gedraging kan haar nauwe samenwerking ontstaan, met name door aansluiting, aansporing of doelgerichte getalsmatige versterking; maar ook door niet ingrijpen of zich niet distantiëren, mits daarvoor tijd en gelegenheid is en sprake is van bewustheid en aanvaarding van wat gaande is. Om een en ander te kunnen constateren en beoordelen blijft het wel noodzakelijk dat vaststellingen kunnen worden gedaan over de feitelijke toedracht en de rol van de verdachten daarbij. Ook al zou bijvoorbeeld blijken dat het delict in aanwezigheid van de verdachte heeft plaatsgevonden, dan nog moet vastgesteld kunnen worden wie van de verdachten zich al dan niet hebben aangesloten bij het opzet van degene die het feit daadwerkelijk heeft gepleegd. Zoals het hof treffend heeft verwoord: geen rechtsstaat kan zich permitteren dat onschuldigen worden bestraft; dat is een grondbeginsel dat óók moet gelden indien het meebrengt dat wel schuldigen aan zeer ernstige misdrijven vrijuit gaan (Hof 15 juni 2007, NJ2009,370, m.nt. YB).
1.7
Naar de mening van verdachte getuigt het oordeel van het hof in de onderhavige zaak van een onjuiste rechtsopvatting, althans is de bewezenverklaringen onvoldoende met redenen omkleed. Dat het toilethokje een zodanig kleine ruimte is dat daar al amper plaats is voor twee personen, laat staan voor het doel dat de verdachte daaraan heeft gegeven, te weten de misselijkheid van een medeverdachte en het mogelijk moeten overgeven van deze medeverdachte, houdt immers ook in dat er dus amper plaats is voor het doel dat het hof daaraan meent te ontlenen. Bovendien lijkt het hof er ten onrechte vanuit te gaan dat er sprake is geweest van een "dixie", terwijl uit de voor het bewijs gebezigde verklaring van aangeefster blijkt dat er sprake is geweest van "een toilettencomplex". Overigens lijkt uit de omstandigheid dat de medeverdachte voorover het toilet hing en verdachte zich in de buurt van de deur heeft moeten bevinden ook voort te vloeien dat het zeer wel denkbaar is geweest dat de medeverdachte zijn handelingen met het vuurwerk juist heeft kunnen afschermen, zodat verdachte deze handelingen inderdaad niet heeft kunnen waarnemen. Uit de handelingen en gedragingen van verdachte kan niet volgen dat zijn handelwijze slechts op één manier is uit te leggen, nog afgezien dat de mededader zelf een ander doel gehad kan hebben. Gelet hierop is de bewezenverklaring eveneens onvoldoende met redenen omkleed. Uit de bewijsmiddelen kan niet, althans niet zonder meer volgen dat verdachte samen met de mededader tevoren het plan heeft gemaakt om op het feest vuurwerk tot ontploffing te brengen en dat zij dan beiden met dat doel naar het damestoilet zijn gegaan. Uit de bewijsmiddelen blijkt niet of onvoldoende van een gezamenlijk plan en een gezamenlijke tenuitvoerlegging van het betreffende plan zodat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed.