ECLI:NL:HR:2016:3382

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 december 2016
Publicatiedatum
2 maart 2017
Zaaknummer
15/05842
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-ontvankelijkheid van het beroep in een strafzaak met betrekking tot de strafoplegging en de motivering daarvan

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 december 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1983, had beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het hof van 24 november 2015, waarin een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden was opgelegd. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de verdachte geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. De Hoge Raad verklaarde het beroep niet-ontvankelijk op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie, na gehoord te hebben de Procureur-Generaal.

De zaak betreft een strafzaak waarin de verdachte was veroordeeld voor de handel in cocaïne. De verdediging had betoogd dat de opgelegde straf niet in verhouding stond tot de omstandigheden van de zaak en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de persoon van de verdachte. De Hoge Raad concludeerde dat het gerechtshof onvoldoende had gemotiveerd waarom het geen voorwaardelijke straf had opgelegd, maar dat dit niet leidde tot ontvankelijkheid van het cassatieberoep. De Hoge Raad benadrukte dat de motivering van de strafoplegging niet toereikend was, maar dat dit niet betekende dat het beroep in cassatie ontvankelijk was.

De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de grenzen van de ontvankelijkheid in cassatie verduidelijkt en de noodzaak van een deugdelijke motivering van strafopleggingen onderstreept. De zaak illustreert ook de rol van de Hoge Raad in het waarborgen van rechtszekerheid en de noodzaak voor lagere rechters om hun beslissingen goed te onderbouwen.

Uitspraak

13 december 2016
Strafkamer
nr. S 15/05842
SSA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 24 november 2015, nummer 21/000653-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 december 2016.
SCHRIFTUUR VAN CASSATIE
in de zaak van [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1983 en thans verblijvende in PI Achterhoek, locatie Ooyerhoek, rekwirant van cassatie van een hem betreffende uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, van 24 november 2015.
Rekwirant van cassatie dient hierbij het navolgende middel in:
MIDDEL:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan niet-naleving met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen. In het bijzonder zijn de artikelen 358, 359 en 415 Sv geschonden, nu de motivering van de strafoplegging, voor zover het de oplegging van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden betreft, niet toereikend is voor het oordeel dat niet kan worden volstaan met oplegging van een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van voornoemde duur en/of heeft het gerechtshof, dat is afgeweken van het hetgeen te dien aanzien door de verdediging naar voren is gebracht en dat bezwaarlijk anders kan worden begrepen als uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, verzuimd (genoegzaam) de redenen voor die afwijking te geven. Mitsdien is de strafoplegging onvoldoende met redenen omkleed en lijdt het arrest aan nietigheid.
Toelichting:
1. Namens rekwirant is door de raadsvrouwe ter zitting in hoger beroep van 10 november 2015 het volgende met betrekking tot de strafoplegging aangevoerd:
‘Indien uw hof tot een ander oordeel komt merk ik op dat sprake is van weinig contacten; drie of vier per dag. Mijn cliënt is dan een niet heel succesvolle of heel actieve dealer. Bij een eventuele strafoplegging dient hiermee rekening te worden gehouden.
Het reclasseringsrapport is best positief. Er wordt geadviseerd een deels voorwaardelijke straf op te leggen en opgemerkt dat het mogelijk is een werkstraf op te leggen. Mijn cliënt is zijn leven aan het opbouwen. Hij is in staat een werkstraf uit te voeren. In het licht van het voorgaande is het niet zinnig om tot oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Mocht uw hof tot een bewezenverklaring komen, dan meen ik dat een werkstraf van 100 of 120 uur op zijn plaats is. In dat geval kan mijn cliënt ook snel met de schuldsanering aan de gang. Mijn cliënt heeft bovendien ook al wel enige straf gehad. Hij is zijn woning en het contact met zijn dochter kwijt.
2. Rekwirant zelf heeft aldaar verklaard:
‘Door deze zaak ben ik mijn huis uitgezet. Ik word geblokkeerd in de dingen die ik wil doen. Mijn dochter komt niet meer bij me. Ik heb mijn zoon nog steeds niet gezien. Ik woon noodgedwongen op een kamer. De schuldhulpverlening komt niet van start. Ik heb al wel twee jaar bewindvoering. Ik heb bij de Sociale Dienst gevraagd om tijdelijk vrijwilligerswerk, totdat ik met de schildersopleiding kan beginnen. Ik heb mijn straf al wel gehad.
Ik heb vrijwillig bij de reclassering gelopen. Een paar maanden geleden ben ik daar mee gestopt. Ik ben behandeld door Kairos voor mijn emotieregulatie. Ik ben nu een stuk rustiger. Ik ben van de drank en de drugs af. U houdt mij voor dat de reclassering heeft geadviseerd een deels voorwaardelijk gevangenisstraf met een meldplicht en gedragsinterventie op te leggen. Ik sta daar positief tegenover. Ik wil alles aanpakken dat me beter kan maken.
3. Het gerechtshof heeft anders geoordeeld en de aan rekwirant opgelegde gevangenisstraf van zes maanden onvoorwaardelijk aldus gemotiveerd:
‘De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard. en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- de navolgende omstandigheden.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de handel in cocaïne. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van harddrugs een ernstige bedreiging voor de gezondheid van de gebruikers ervan vormt. Daarnaast zorgen harddrugs maatschappelijk gezien voor veel schade. De mensen die afhankelijk zijn van deze drugs veroorzaken veel overlast en schade om deze drugs te kunnen bekostigen. Om deze redenen dient tegen de handel in harddrugs krachtig te worden opgetreden.
Bij de strafbepaling heeft het hof de binnen de rechtspraak gehanteerde oriëntatiepunten in aanmerking genomen.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Anders dan de politierechter en de advocaat-generaal ziet het hof gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, de eerdere veroordeling in Spanje voor de betrokkenheid bij handel in harddrugs alsmede de persoon van de verdachte geen reden om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. '
4. Zowel in de strafoplegging van de rechtbank als in de eis van de Advocaat-Generaal in hoger beroep was een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk.
5. Hetgeen door de raadsvrouwe is aangevoerd, ondersteund door hetgeen rekwirant ter zitting heeft opgemerkt, kan bezwaarlijk anders worden begrepen dan als uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, inhoudende dat de gevolgen van deze strafzaak al ingrijpend zijn geweest doordat rekwirant zijn woning is kwijtgeraakt en een straf waarbij rekwirant met de opbouw van zijn leven verder kan gaan, zoals werkstraf of (deels) voorwaardelijke straf passend is.
6. Het oordeel van het gerechtshof dat naast de aard en de ernst van het bewezenverklaarde de eerdere veroordeling in Spanje voor de betrokkenheid bij handel in harddrugs en de persoon van rekwirant aanleiding zijn om ervan af te zien een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, leidt tot de schending van zowel artikel 359 lid 6 Sv als 359 lid 2 Sv.
7. Blijkens het uittreksel van de Justitiële Documentatie dateert de veroordeling in Spanje van meer dan zeven jaren voor het arrest van het gerechtshof, te weten van 16 mei 2008 voor een feit dat een jaar daarvoor is gepleegd. Het oordeel van het gerechtshof dat dit een reden is om de gevangenisstraf niet deels voorwaardelijk op te leggen is zonder nadere motivering, welke ontbreekt, onbegrijpelijk. Die onbegrijpelijkheid is er ook de reden van dat de redenen die het gerechtshof heeft gegeven, de afwijking van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt oplevert niet kunnen rechtvaardigen.
8. Datzelfde geldt voor de overweging dat ‘de persoon van rekwirant’ maakt dat het gerechtshof er van af ziet een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk dan wel een werkstraf op te leggen. Op welke aspecten van de persoon van rekwirant het gerechtshof daarbij het oog heeft, is niet duidelijk. Kennelijk heeft de reclassering, die heeft geadviseerd tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, in hun onderzoek betreffende de persoon van rekwirant geen aanleiding gezien zich te onthouden van een dergelijk advies terwijl uit hetgeen van de persoon van rekwirant ter zitting is gebleken die aanleiding evenmin gevonden kan worden.
9. Het arrest lijdt mitsdien aan nietigheid.