ECLI:NL:HR:2016:3378

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 december 2016
Publicatiedatum
2 maart 2017
Zaaknummer
15/05780
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-ontvankelijkheid van het beroep in een strafzaak met betrekking tot steekincident

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 december 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 14 december 2015 een uitspraak deed in een strafzaak. De verdachte, geboren in 1992, had beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat E.D. van Elst. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van de verdachte geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was gebaseerd op het feit dat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, of dat de klachten niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard, zoals bepaald in artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De zaak betreft een strafrechtelijke procedure waarin de verdachte werd beschuldigd van betrokkenheid bij een steekincident. De verdediging voerde aan dat de verdachte geen mes of steekvoorwerp voorhanden had en niet op de hoogte was van de intenties van anderen tijdens het incident. De Hoge Raad oordeelde dat het Gerechtshof niet voldoende had gemotiveerd waarom het was afgeweken van het standpunt van de verdediging, wat in strijd was met de artikelen 359 jo 415 Sv en artikel 6 EVRM. De Hoge Raad heeft de zaak afgesloten met de beslissing dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk is, zonder dat de inhoudelijke klachten van de verdachte verder zijn behandeld.

Uitspraak

13 december 2016
Strafkamer
nr. S 15/05780
IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 14 december 2015, nummer 21/004946-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft E.D. van Elst, advocaat te Veenendaal, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 december 2016.
Namens requirant, [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1992, woonplaats kiezende aan de Scheepjeshof 122 te (3901 CX) Veenendaal, worden de volgende cassatiemiddelen voorgedragen tegen het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, uitgesproken op 14 december 2015, onder parketnummer 21/004946-15:
Middel 1
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd. In het bijzonder zijn de artikelen 359 jo 415 Sv en artikel 6 EVRM geschonden doordien het Gerechtshof is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwd standpunt - inhoudende dat voor wat betreft het steken namens requirant is bepleit dat hij geen mes of steekvoorwerp voorhanden heeft gehad en evenmin wist dat anderen tijdens het incident een dergelijk voorwerp zouden gaan gebruiken, zodat requirant daarvoor behoort te worden vrijgesproken - zonder in het bijzonder de redenen op te geven die daartoe hebben geleid.
Toelichting op het middel
Namens requirant is, blijkens de aangehechte pleitnota en voor zover van belang voor de beoordeling van dit middel, het volgende aangevoerd:

Voor wat betreft het steken is namens cliënt reeds bepleit dat hij geen mes of steekvoorwerp voorhanden heeft gehad en evenmin wist dat anderen tijdens het incident een dergelijk voorwerp zouden gaan gebruiken. Cliënt wenst dan ook dat hij hiervoor wordt vrijgesproken.
Namens requirant is blijkens de aangehechte pleitnota vorengenoemde standpunt bepleit. Abusievelijk staat in het proces-verbaal van de terechtzitting bij het hof dat wat betreft het steken wordt gerefereerd aan het oordeel van het hof. Uit de pleitnota blijkt niet dat dat is aangevoerd. Er moet dan ook worden uitgegaan van het standpunt zoals dit blijkt uit de aangehechte pleitnota. Daarvan uitgaande is het hof afgeweken van het namens requirant aangevoerde standpunt ten aanzien van het steken, zonder in het bijzonder de redenen te vermelden die daartoe hebben geleid. Het hof heeft daarmee dan ook in strijd gehandeld met artikel 359, lid 2 Sv. Het arrest dient dan ook ex artikel 359, lid 8 Sv nietig te worden verklaard.
Middel 2
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd. In het bijzonder zijn de artikelen 359 jo 415 Sv en artikel 6 EVRM geschonden doordien het Gerechtshof is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwd standpunt - inhoudende dat nu het gaat om andersoortige feiten dan waarvan requirant eerder is veroordeeld, één feit uit 2010 stamt en requirant in de gelegenheid wil worden gesteld zijn oude leven op te pakken, in die zin dat hij terecht kan in het bedrijf van zijn vader en zijn huurwoning nog heeft, namens requirant wordt verzocht om, rekening houdende met die omstandigheden en het feit dat hij bereid is een taakstraf te verrichten, de tenuitvoerleggingen om te zetten in een taakstraf — zonder in het bijzonder de redenen op te geven die daartoe hebben geleid.
Toelichting op het middel
Namens requirant is, voor zover van belang voor de beoordeling van dit middel, het volgende aangevoerd:

Daarnaast is de tenuitvoerlegging bevolen van twee voorwaardelijk opgelegde straffen. De laatste tijd is het standaard dat je moet zitten als je een strafbaar feit pleegt in de proeftijd. Vroeger werd er nog gekeken naar het soort feit. In dit geval gaat het om andersoortige feiten: cliënt heeft voorwaardelijke straffen gekregen voor inbraak en feiten met betrekking tot verdovende middelen. Eén feit stamt uit 2010. Daarnaast heeft cliënt al een tijd uitgezeten omdat een taakstraf omgezet was. Hij is nu net vrij en heeft een korte vakantie geboekt. Hij komt snel terug vanwege zijn moeder. Hij wil in de gelegenheid worden gesteld om zijn oude leven weer op te pakken. Hij kan terecht in het bedrijf van zijn vader. Hij heeft zijn huurwoning nog. Ik wil u vragen om met deze omstandigheden rekening te houden. Bij de taakstraf was volgens cliënt sprake van een misverstand, hij is bereid om een taakstraf uit te voeren. Daarom wil ik u vragen de gevorderde tenuitvoerleggingen om te zetten in een taakstraf. Cliënt zal er voor zorgen dat de communicatie nu beter verloopt.
Door het gerechtshof is ten aanzien van de vorderingen tenuitvoerlegging niet in het bijzonder overwogen. Het hof had, nu zij is afgeweken van de namens requirant aangevoerde standpunten, in het bijzonder de redenen moeten opgeven die daartoe hebben geleid. Nu het hof dit niet heeft gedaan heeft het hof in strijd gehandeld met artikel 359, lid 2 Sv. Het arrest dient dan ook ex artikel 359, lid 8 Sv nietig te worden verklaard.