Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3. Beslissing
13 december 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 december 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 23 november 2015 was gewezen. De verdachte, geboren in 1988, was in hoger beroep veroordeeld tot een geldboete van €250,00 wegens overtreding van artikel 165 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte heeft cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat V.C. van der Velde. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van de verdachte geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was gebaseerd op het feit dat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, of dat de klachten niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard, zoals bepaald in artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft in zijn beslissing ook de argumenten van de verdachte overwogen, die aanvoerde dat hij ten tijde van het vermeende misdrijf geen feitelijke bestuurder was van de auto en dat hij door een ernstige ziekte niet in staat was om te rijden. De verdachte had de naam van de werkelijke bestuurder doorgegeven aan de politie, maar het Gerechtshof had op onjuiste gronden geen gehoor gegeven aan zijn beroep op de strafuitsluitingsgrond van artikel 165 lid 2 WVW 1994. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat de aangevoerde klachten niet voldoende waren om het cassatieberoep te rechtvaardigen, en heeft de zaak derhalve niet in behandeling genomen.