In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland. De Rechtbank had op 2 november 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de huurtoeslag voor het jaar 2011. Belanghebbende had verzet aangetekend tegen deze uitspraak, maar de Hoge Raad oordeelt dat er geen wettelijke basis is voor het indienen van een beroep in cassatie tegen de uitspraak van de administratieve rechter in dit specifieke geval. Volgens artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie kan de Hoge Raad alleen kennisnemen van cassatieberoepen tegen uitspraken van de administratieve rechter als dit bij wet is bepaald. Aangezien er geen dergelijke wettelijke bepaling bestaat voor de onderhavige zaak, wordt het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft op 26 februari 2016 uitspraak gedaan, waarbij de raadsheer C. Schaap als voorzitter fungeerde, bijgestaan door de raadsheren Th. Groeneveld en M.E. van Hilten. De uitspraak werd in het openbaar gedaan, met waarnemend griffier F. Treuren aanwezig.