Middel I
Er is sprake van schending van het recht en/of verzuim van vormen doordat het Gerechtshof te ’s-Gravenhage ten onrechte het namens [verdachte] gevoerde verweer, niet, althans onjuist, althans onvoldoende gemotiveerd, ten onrechte heeft verworpen.
Toelichting:
Ter zitting d.d. 6 oktober 2015 is bij het Gerechtshof door de verdediging betoogd:
De Wet wapens en munitie (hierna: WWM) is gewijzigd in het kader van de omzetting van de zogeheten Speelgoedrichtlijn. Het voorhanden hebben van voorwerpen die bedoeld zijn als speelgoed voor kinderen jonger dan 14 jaar en als replica’s is niet strafbaar meer.
Met betrekking tot het beroep op de Speelgoedrichtlijn (Richtlijn 2009/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 betreffende de veiligheid van speelgoed; hierna: Speelgoedrichtlijn) geldt het volgende:
De omzettingstermijn van deze Speelgoedrichtlijn, gericht tot de lidstaten, was vanaf 20 januari 2011 is verstreken (art. 54 Speelgoedrichtlijn). Vanaf 20 juli 2011 kan derhalve een beroep worden gedaan op rechtstreeks werkende bepalingen uit de Speelgoedrichtlijn en kunnen daaraan rechten worden ontleend.
De Regeling wapens en munitie (hierna: Rwm) is in het kader van de omzetting van de Speelgoedrichtlijn eerst is aangepast per 2 juli 2014. Ten tijde van de vermeende onderhavige overtreding van de Rwm (29 mei 2012) was de omzettingstermijn van de Speelgoedrichtlijn verstreken en was deze richtlijn niet tijdig en ten minste onvolledig omgezet.
Het onderhavige speelgoedpistool dient beschouwd te worden als speelgoed in de zin van de Speelgoedrichtlijn. De Speelgoedrichtlijn is blijkens art. 2, eerste lid, van toepassing op producten die, al dan niet uitsluitend, ontworpen of bestemd zijn om door kinderen jonger dan veertien jaar bij het spelen te worden gebruikt.
Het onderhavige kinderspeelgoed dient te worden aangemerkt als ‘speelgoed’ in de zin van de Speelgoedrichtlijn. Op grond van art. 12 van de Speelgoedrichtlijn mogen lidstaten op hun grondgebied het op de markt aanbieden van speelgoed dat aan deze richtlijn voldoet, niet belemmeren. De voomoemde bepalingen van de Speelgoedrichtlijn zijn onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig zodat aan deze bepalingen in beginsel rechtstreekse werking toekomt.
In bijlage I van de Speelgoedrichtlijn is van onder meer imitatievuurwapens bepaald dat zij niet onder de Speelgoedrichtlijn vallen. Aangezien de deskundige niet heeft vastgesteld dat het pistool een imitatievuurwapen is en het i.c wel dat het om een speelgoedpistool gaat, dient dit voorwerp als speelgoed in de zin van de Speelgoedrichtlijn moet worden aangemerkt.
Conclusie : Op dit punt is het arrest van het Gerechtshof onduidelijk, althans onvoldoende gemotiveerd.
Middel II
Er is sprake van schending van het recht en/of verzuim van vormen doordat het bepaalde in art. 338 Sv jo. 350 Sv in strijd met het recht is toegepast doordat het Gerechtshof te ’s-Gravenhage ten onrechte niet is ingegaan op de door de verdediging nadrukkelijk gevoerde en onderbouwde standpunten, terwijl het Gerechtshof gemotiveerd de betreffende standpunten had moeten verwerpen, dan wel dat het arrest zonder nadere toelichting over het verwerpen van de door de verdediging onderbouwde standpunten onbegrijpelijk is, althans onvoldoende gemotiveerd.
Toelichting