Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
23 februari 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 11 februari 2015 uitspraak deed in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van oplichting gepleegd door een rechtspersoon. De verdachte, geboren in 1964, heeft feitelijk leiding gegeven aan de verboden gedraging. Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte zelf, vertegenwoordigd door zijn advocaat Th.J. Kelder. In de schriftelijke verdediging is een middel van cassatie voorgesteld, dat aan het arrest is gehecht.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering vereist is wanneer het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Op 23 februari 2016 heeft de Hoge Raad het beroep verworpen. Het arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in aanwezigheid van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster. De uitspraak vond plaats tijdens een openbare terechtzitting.