De verdachte is ter zake van 1. "diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak" en 2. "diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak" veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De strafoplegging is als volgt gemotiveerd:
"Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de mate waarin feiten als de bewezen verklaarde feiten in het algemeen schade teweeg brengen aan de eigenaars van de weggenomen goederen, dan wel diens verzekeraars, alsmede de mate van overlast en ergernis die door dergelijke delicten wordt veroorzaakt aan de gedupeerden.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op de inhoud van het hem betreffend Uittreksel uit de Justitiële Documentatie, d.d. 21 mei 2014, waaruit blijkt dat hij reeds eerder ter zake van woninginbraken en andersoortige diefstallen, onherroepelijk door de strafrechter is veroordeeld.
Gelet op het vorenstaande kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Gelet op het relatief geringe strafblad van verdachte acht het hof de vordering van de advocaat-generaal, te weten zes maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf, te hoog. Het hof zal daarom overgaan tot oplegging van een gevangenisstraf voor de hierna te melden duur, met daarbij een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Alles overziende acht het hof oplegging van een dergelijke straf passend en geboden."