ECLI:NL:HR:2016:2989

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 december 2016
Publicatiedatum
22 december 2016
Zaaknummer
16/04488
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over voorlopige machtiging tot opname in psychiatrisch ziekenhuis na hoorzitting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 december 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een voorlopige machtiging tot opname in een psychiatrisch ziekenhuis. De zaak betreft een verzoek van de officier van justitie, die op 27 mei 2016 de rechtbank heeft verzocht om een voorlopige machtiging te verlenen voor de opname van betrokkene. Bij dit verzoek is een geneeskundige verklaring overgelegd, opgesteld door een psychiater die niet bij de behandeling betrokken was. De rechtbank heeft op 6 juni 2016 betrokkene gehoord, waarbij hij in de deuropening van zijn woning door de rechter is gehoord. Betrokkene heeft aangegeven dat hij geen contact wil met de GGZ en heeft het gesprek beëindigd.

De Hoge Raad heeft in cassatie de klachten van betrokkene beoordeeld. Onderdeel I van de klacht betrof de oproeping van betrokkene, die naar een onjuist adres was verzonden. De Hoge Raad oordeelde dat, hoewel de oproeping naar een verkeerd adres was gestuurd, de rechter de oproeping op 6 juni 2016 persoonlijk aan betrokkene heeft overhandigd. Onderdeel II van de klacht betrof de schending van de hoorplicht, omdat betrokkene mogelijk niet op de hoogte was van het verzoek van de officier van justitie. De Hoge Raad concludeerde dat, gezien de omstandigheden, de klachten niet tot cassatie konden leiden.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarbij de beslissing is genomen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, C.E. du Perron en M.J. Kroeze, en openbaar is uitgesproken door raadsheer G. de Groot.

Uitspraak

23 december 2016
Eerste Kamer
16/04488
EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[betrokkene] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
t e g e n
OFFICIER VAN JUSTITIE BIJ HET ARRONDISSEMENTSPARKET NOORD-NEDERLAND,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.

1.Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/17/148785/BZ RK 16/320 van de rechtbank Noord-Nederland van 6 juni 2016.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van betrokkene heeft bij brief van 4 november 2016 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De officier van justitie heeft op 27 mei 2016 de rechtbank verzocht een voorlopige machtiging te verlenen om betrokkene te doen opnemen en te doen verblijven in een psychiatrisch ziekenhuis. Bij het verzoekschrift is onder meer een geneeskundige verklaring overgelegd, opgemaakt en ondertekend door een niet bij de behandeling betrokken psychiater.
(ii) Op 6 juni 2016 heeft de rechtbank betrokkene gehoord, in aanwezigheid van zijn raadsman en de behandelend psychiater.
3.2
Bij beschikking van 6 juni 2016 heeft de rechtbank de verzochte machtiging verleend. Blijkens de beschikking en het proces-verbaal is betrokkene door de rechter gehoord in de deuropening van zijn woning. Betrokkene heeft aan de rechter te kennen gegeven dat hem niets mankeert en dat hij geen contact wil met GGZ. Daarop heeft betrokkene het gesprek beëindigd en de deur van zijn woning gesloten. De rechter heeft vervolgens de raadsman en de behandelend psychiater gehoord ten kantore van de psychiater.
3.3.1
Onderdeel I klaagt dat de rechtbank betrokkene niet aan het juiste adres heeft opgeroepen, zodat niet is voldaan aan de wettelijke vereisten. De toelichting op het onderdeel voert daartoe aan dat de oproeping van betrokkene om op 6 juni 2016 op zijn huisadres te worden gehoord, is verzonden aan het adres [a-straat 1], terwijl betrokkene woont op het adres [a-straat 1b]. Uit de brief van de griffier van de rechtbank van 12 juli 2016 blijkt dat de rechter op 6 juni 2016 heeft aangebeld aan het adres [a-straat 1] en dat toen een man opendeed die zei dat betrokkene vlak boven hem woont. Deze man heeft de oproepingsbrief die bestemd was voor betrokkene, overhandigd aan de rechter. De rechter heeft vervolgens aangebeld aan het adres van betrokkene en heeft hem de brief persoonlijk overhandigd, aldus nog steeds de toelichting op het onderdeel.
Onderdeel II klaagt dat de hoorplicht is geschonden. Het onderdeel betoogt dat nu betrokkene niet op de juiste wijze is opgeroepen, niet vaststaat dat hij op de hoogte was van het verzoek van de officier van justitie en van de onderliggende stukken.
De onderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.3.2
Blijkens de bestreden beschikking, het proces-verbaal van de mondelinge behandeling en de bij onderdeel I genoemde brief van de griffier van 12 juli 2016 is de oproeping van betrokkene weliswaar door de rechtbank verzonden naar een onjuist adres, maar uit die stukken blijkt ook dat de rechter die oproeping op 6 juni 2016 aan betrokkene heeft overhandigd. Vervolgens heeft de rechter blijkens de gedingstukken betrokkene in de deuropening van zijn woning gehoord in aanwezigheid van de raadsman van betrokkene en de behandelend psychiater. Indien betrokkene of zijn raadsman van mening was dat een mondelinge behandeling op dat moment niet wenselijk was, hadden zij kunnen verzoeken de mondelinge behandeling aan te houden. Uit de gedingstukken blijkt niet dat een zodanig verzoek is gedaan. In het licht van deze omstandigheden zijn de onderdelen I en II tevergeefs voorgesteld.
3.4
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.E. du Perron en M.J. Kroeze, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
23 december 2016.