Uitspraak
1.De bestreden beschikking
2.Geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
4.Beslissing
20 december 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de klaagster tegen een beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, waarin zij niet-ontvankelijk werd verklaard in haar beklag voor zover de goederen reeds waren teruggegeven. De Rechtbank had op 8 september 2015 geoordeeld dat de klaagster geen recht meer had op de goederen die niet langer onder beslag lagen. De klaagster, geboren in 1974, heeft via haar advocaat E.H. Bokhorst een middel van cassatie ingediend. De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd dat de klaagster niet-ontvankelijk verklaard moet worden in haar beroep.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en vastgesteld dat de Rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de goederen waarop geen conservatoir beslag rust, reeds waren teruggegeven. De rechtbank heeft in haar overwegingen duidelijk gemaakt dat de officier van justitie tijdens de zitting op 24 juni 2015 heeft aangegeven dat alle goederen, behalve die waarop conservatoir beslag was gelegd, al waren teruggegeven. Dit werd bevestigd door een verklaring van een betrokkene tijdens een latere zitting. De Hoge Raad concludeert dat de Rechtbank niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld en dat de klaagster terecht niet-ontvankelijk is verklaard in haar beklag.
De Hoge Raad heeft op 20 december 2016 de klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar cassatieberoep, waarmee de beslissing van de Rechtbank in stand blijft. Deze beschikking is gegeven door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.