ECLI:NL:HR:2016:2926

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 december 2016
Publicatiedatum
20 december 2016
Zaaknummer
15/04644
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen niet-ontvankelijkverklaring van beklag inzake teruggegeven goederen

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de klaagster tegen een beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, waarin zij niet-ontvankelijk werd verklaard in haar beklag voor zover de goederen reeds waren teruggegeven. De Rechtbank had op 8 september 2015 geoordeeld dat de klaagster geen recht meer had op de goederen die niet langer onder beslag lagen. De klaagster, geboren in 1974, heeft via haar advocaat E.H. Bokhorst een middel van cassatie ingediend. De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd dat de klaagster niet-ontvankelijk verklaard moet worden in haar beroep.

De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en vastgesteld dat de Rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de goederen waarop geen conservatoir beslag rust, reeds waren teruggegeven. De rechtbank heeft in haar overwegingen duidelijk gemaakt dat de officier van justitie tijdens de zitting op 24 juni 2015 heeft aangegeven dat alle goederen, behalve die waarop conservatoir beslag was gelegd, al waren teruggegeven. Dit werd bevestigd door een verklaring van een betrokkene tijdens een latere zitting. De Hoge Raad concludeert dat de Rechtbank niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld en dat de klaagster terecht niet-ontvankelijk is verklaard in haar beklag.

De Hoge Raad heeft op 20 december 2016 de klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar cassatieberoep, waarmee de beslissing van de Rechtbank in stand blijft. Deze beschikking is gegeven door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

20 december 2016
Strafkamer
nr. S 15/04644 B
IV/AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 8 september 2015, nummer RK 15/424, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klaagster], geboren op [geboortedatum] 1974.

1.De bestreden beschikking

De Rechtbank heeft de klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar beklag "voor zover de goederen reeds zijn teruggegeven" en het beklag voor het overige ongegrond verklaard.

2.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft E.H. Bokhorst, advocaat te Veenendaal, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd dat de klaagster niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het beroep.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

3.1.
Het middel komt op tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het beklag.
3.2.
De bestreden beschikking houdt, voor zover van belang, het volgende in:
"De rechtbank overweegt dat de officier van justitie ter zitting op 24 juni 2015 heeft aangegeven dat alle goederen, behalve de goederen waarop conservatoir beslag is gelegd (nummers 2, 5, 11, 28, 29, 30 en 40), reeds waren terug gegeven of konden worden terug gegeven.
[betrokkene 1] heeft vervolgens ter zitting op 25 augustus 2015 verklaard dat klaagster na de zitting van 24 juni 2015 diverse goederen heeft terug gekregen, waaronder telefoons. Gegeven de verklaring van [betrokkene 1] en gegeven het feit dat een toelichting van klaagster of haar raadsman ontbreekt, gaat de rechtbank er van uit dat de goederen waarop geen conservatoir beslag rust, niet langer onder beslag liggen en reeds zijn terug gegeven. De rechtbank verklaart het klaagschrift voor dat deel niet-ontvankelijk."
3.3.
De Rechtbank heeft overwogen dat ervan wordt uitgegaan dat de goederen waarop geen conservatoir beslag rust, niet langer onder beslag liggen en reeds zijn teruggegeven. Dat oordeel is in het licht van de in de overwegingen van de Rechtbank weergegeven feiten en omstandigheden niet onbegrijpelijk. Daarvan uitgaande heeft de Rechtbank, gelet op art. 134, tweede lid, Sv, de klaagster terecht niet-ontvankelijk verklaard in haar beklag voor zover dat betrekking heeft op bedoelde goederen. Dat brengt mee dat de klaagster niet kan worden ontvangen in haar cassatieberoep.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart de klaagster niet-ontvankelijk in het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
20 december 2016.