ECLI:NL:HR:2016:2924

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 december 2016
Publicatiedatum
20 december 2016
Zaaknummer
16/01976
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen beschikking inzake inbeslagname van een personenauto

Op 20 december 2016 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak waarbij klaagster, vertegenwoordigd door advocaat P.C. Saris, beroep heeft ingesteld tegen een beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant. Deze beschikking, gedateerd 30 december 2015, verklaarde het klaagschrift van klaagster ongegrond, dat was ingediend op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) inzake de inbeslagname van een personenauto. De Rechtbank oordeelde dat het belang van de strafvordering zich verzet tegen de teruggave van de auto, omdat niet aannemelijk was gemaakt dat de auto aan klaagster toebehoorde. De auto was geregistreerd op naam van een derde en er waren twijfels over de eigendom van klaagster, die niet in raadkamer was verschenen om haar standpunt toe te lichten.

Daarnaast had de Rechtbank op 26 januari 2016 verlof verleend om het inbeslaggenomene ter beschikking te stellen aan de Belgische autoriteiten, een beslissing waartegen geen beroep in cassatie was ingesteld. De Hoge Raad concludeerde dat de beschikking van de Rechtbank onherroepelijk was geworden en dat klaagster geen belang meer had bij het beroep tegen de beschikking van de Rechtbank. Daarom werd klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar cassatieberoep.

De uitspraak benadrukt het belang van de ontvankelijkheid in cassatie en de gevolgen van eerdere beslissingen in het strafproces, waarbij de Hoge Raad de eerdere oordelen van de Rechtbank bevestigde en de procedurele aspecten van het cassatieberoep uiteenzette.

Uitspraak

20 december 2016
Strafkamer
nr. S 16/01976 B
SG/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 30 december 2015, nummer RK 15/2341, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klaagster].

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft P.C. Saris, advocaat te Eindhoven, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd dat de klaagster niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het beroep.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

2.1.1.
In het kader van de uitvoering van een Belgisch rechtshulpverzoek is op het adres [a-straat 1] te Eindhoven onder meer een personenauto met twee bijbehorende sleutels inbeslaggenomen. Naar aanleiding van een klaagschrift van klaagster heeft de Rechtbank op de voet van art. 552a, eerste lid, Sv bij beschikking van 30 december 2015 dat klaagschrift ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
"De rechtbank is van oordeel dat het belang van strafvordering zich op dit moment nog verzet tegen teruggave van de personenauto, nu het naar haar oordeel niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechtbank, later oordelend, ten aanzien van deze inbeslaggenomen personenauto verlof zal verlenen op grond van artikel 552P Sv. In het bijzonder is daarbij van belang dat klaagster met het door haar aangevoerde, niet aannemelijk heeft gemaakt dat de desbetreffende personenauto aan haar toebehoort. De auto was immers voorzien van Nederlandse kentekenplaten op naam gesteld van [A] , stond bij [betrokkene 1] voor de woning en 2 autosleutels zaten bij het voertuig. De door de raadsman overgelegde stukken zijn van oudere datum en klaagster is niet verschenen in raadkamer om één en ander toe te lichten zodat er teveel twijfel is blijven bestaan of zij wel als rechthebbende kan worden aangemerkt. Derhalve zal de rechtbank het klaagschrift ongegrond verklaren."
2.1.2.
Daarnaast heeft de Rechtbank op de voet van art. 552p, tweede lid, Sv bij beschikking van 26 januari 2016 in de strafzaak tegen onder anderen [betrokkene 1] verlof verleend om het inbeslaggenomene ter beschikking te stellen van de Belgische autoriteiten, onder het voorbehoud dat het inbeslaggenomene zal worden teruggezonden zodra daarvan het voor de strafvordering nodige gebruik is gemaakt.
2.2.
Tegen de beschikking van de Rechtbank waarbij het in art. 552p, tweede lid, Sv bedoelde verlof is verleend, hebben de in die beschikking vermelde partijen geen beroep in cassatie ingesteld, terwijl ook in de namens klaagster in de onderhavige zaak ingediende schriftuur naar aanleiding van haar ongegrond verklaarde klaagschrift geen klachten zijn geformuleerd die betrekking hebben op het in die beschikking gegeven verlof en de gronden waarop dat berust. In cassatie moet daarom ervan worden uitgegaan dat die op de voet van art. 552p Sv gegeven beschikking onherroepelijk is geworden. Vernietiging van de onderhavige op de voet van art. 552a Sv gegeven beschikking kan daarin geen verandering brengen.
2.3.
Dit betekent dat de klaagster geen belang meer heeft bij het beroep tegen de onderhavige beschikking van de Rechtbank, zodat zij daarin niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart de klaagster niet-ontvankelijk in het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
20 december 2016.