Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
20 december 2016.
Hoge Raad
Op 20 december 2016 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak waarbij klaagster, vertegenwoordigd door advocaat P.C. Saris, beroep heeft ingesteld tegen een beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant. Deze beschikking, gedateerd 30 december 2015, verklaarde het klaagschrift van klaagster ongegrond, dat was ingediend op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) inzake de inbeslagname van een personenauto. De Rechtbank oordeelde dat het belang van de strafvordering zich verzet tegen de teruggave van de auto, omdat niet aannemelijk was gemaakt dat de auto aan klaagster toebehoorde. De auto was geregistreerd op naam van een derde en er waren twijfels over de eigendom van klaagster, die niet in raadkamer was verschenen om haar standpunt toe te lichten.
Daarnaast had de Rechtbank op 26 januari 2016 verlof verleend om het inbeslaggenomene ter beschikking te stellen aan de Belgische autoriteiten, een beslissing waartegen geen beroep in cassatie was ingesteld. De Hoge Raad concludeerde dat de beschikking van de Rechtbank onherroepelijk was geworden en dat klaagster geen belang meer had bij het beroep tegen de beschikking van de Rechtbank. Daarom werd klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar cassatieberoep.
De uitspraak benadrukt het belang van de ontvankelijkheid in cassatie en de gevolgen van eerdere beslissingen in het strafproces, waarbij de Hoge Raad de eerdere oordelen van de Rechtbank bevestigde en de procedurele aspecten van het cassatieberoep uiteenzette.