Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Slotsom
5.Beslissing
20 december 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarbij de verdachte, geboren in 1989, in hoger beroep was veroordeeld. De Hoge Raad heeft op 20 december 2016 uitspraak gedaan in deze zaak, geregistreerd onder nummer 15/01392. De advocaat van de verdachte, M.A.C. de Bruijn, heeft middelen van cassatie voorgesteld, waarop de Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in de cassatiefase is overschreden. Dit was het gevolg van het te laat indienen van de stukken door het Hof. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat dit gegrond is en heeft de opgelegde gevangenisstraf van vier maanden verminderd naar drie maanden en drie weken. De Hoge Raad heeft verder het beroep voor het overige verworpen. De uitspraak is gedaan door de vice-president en voorzitter W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, en is openbaar uitgesproken.