Uitspraak
gevestigd te Eindhoven,
gevestigd te Eindhoven,
gevestigd te Eindhoven,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Uitgangspunten in cassatie
De LC(V)R-en hadden (een deel van) hun bevoegdheden overgedragen aan de centrale C(V)R en de regionale C(V)R-en.
De medezeggenschap is daardoor niet langer geografisch georganiseerd (lokaal, regionaal en centraal) maar in aansluiting op de verschillende organisatie-eenheden.
Dat laatste houdt in dat sprake is van een cliëntenraad op centraal niveau en op het niveau van de clusters.
Op het niveau van de zelfsturende teams zijn er geen cliëntenraden of cliëntenvertegenwoordigersraden. Wel bestaat het zogenoemde groepsoverleg, een ‘gestructureerde overlegvorm tussen het team en de groep van cliënten waar het team begeleiding aan geeft’. Dit groepsoverleg vormt geen formele medezeggenschapsraad als bedoeld in de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (hierna: Wmcz).
In het incidentele appel heeft het hof het verzoek van De Biezenrijt c.s. tot het afgeven van een bevel ten laste van Lunet Zorg om declaraties van hun raadsman te voldoen, alsnog afgewezen.
De Biezenrijt c.s. stellen, met een beroep op art. 1 lid 1, aanhef en sub b onder 2° Wmcz en onder verwijzing naar de bedoeling van de wetgever om cliëntmedezeggenschap vorm te geven ‘op het niveau waar daadwerkelijk zorg wordt verleend’, dat Lunet Zorg niet kan volstaan met het instellen van één cliëntenraad, op het niveau van Lunet Zorg zelf dan wel op centraal niveau (rov. 3.39).
allezorginstellingen – in de zin van instelling waar gezondheidszorg wordt geboden – die uit collectieve middelen werden of worden gefinancierd onder de Wmcz te laten vallen. Hierbij wordt opgemerkt dat het hof niet gebleken is dat bij invoering van de gewijzigde tekst per 1 januari 2015 – dan wel bij andere eerdere aanpassingen van de Wmcz – de wetgever andere c.q. afwijkende uitgangspunten voor ogen hebben gestaan dan die welke uit de hiervoor aangehaalde parlementaire geschiedenis naar voren komen.
Anders dan door de stichting bepleit ziet het hof geen reden gegeven de uit de citaten blijkende doelstelling het aan de orde zijnde onderdeel van de sinds l januari 2015 geldende tekst van artikel 1 Wmcz “
dat wordt gefinancierd door het Zorginstituut Nederland op grond van de Zorgverzekeringswet of de Wet langdurige zorg” te beperken tot geoormerkte instellingen dan wel instellingen ten aanzien waarvan zeer specifieke financieringsstromen gelden in plaats van de zinsnede op te vatten als de eis dat sprake is van financiering in algemene zin, dus ook in de gevallen waarbij het Zorginstituut Nederland optreedt als uitvoerder respectievelijk beheerder. Dit laatste past bij de beoogde ruime toepassing van de Wmcz ten aanzien van uit collectieve middelen bekostigde zorginstellingen. Niet is dus vereist – anders dan de kantonrechter tot uitgangspunt heeft genomen – dat de betreffende eenheid (zie hierna) zelf als zodanig wordt gefinancierd, maar voldoende is financiering uit collectieve middelen van de door de eenheid verleende zorg.
elk in de maatschappij als zelfstandige eenheid optredend organisatorisch verband waarin gezondheidszorg wordt verleend”.
4.Beoordeling van het middel in het principale beroep
Dit heeft geleid tot een wetsvoorstel waarin is voorgesteld om het begrip ‘instelling’ in de Wmcz aan te passen. Zie Kamerstukken II 2006-2007, 30 946, nr. 3, waarin op p. 2 onder meer het volgende is vermeld:
.
5.Beoordeling van het middel in het incidentele beroep
6.Proceskosten in cassatie
7.Beslissing
16 december 2016.