Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
16 december 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 december 2016 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep ingesteld door [eiseres]. De zaak betreft een geschil dat zijn oorsprong vindt in een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 17 november 2014, gevolgd door een arrest van het gerechtshof Amsterdam op 19 april 2016. De Hoge Raad verwijst naar deze eerdere uitspraken in zijn beoordeling.
De eiseres heeft beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, maar de dagvaarding voldeed niet aan de eisen van artikel 407 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), omdat daarin geen advocaat bij de Hoge Raad was aangewezen. De Hoge Raad heeft eiseres de gelegenheid gegeven om dit verzuim te herstellen door uiterlijk 23 september 2016 alsnog een advocaat aan te wijzen, maar eiseres heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
Gelet op het ontbreken van een advocaat bij de Hoge Raad en het niet herstellen van dit verzuim, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat eiseres niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar cassatieberoep. De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.