3.1In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) In 1995 hebben [eiser] en zijn toenmalige echtgenote [verweerster] de eigendom verworven van een voormalige boerderij met bijgebouwen en gronden, gelegen te [plaats] (hierna: de woning).
(ii) De woning is gelegen in een gebied met een agrarische bestemming. In dit gebied waren grootschalige planologische ontwikkelingen voorzien of gaande, leidende tot de komst van megastallen.
(iii) [eiser] en [verweerster] zijn in de woning gaan wonen en [eiser] heeft in de bijgebouwen een tandtechnisch laboratorium gehad. Vooraf had [eiser] aan de gemeente om toestemming voor het voorgenomen gebruik gevraagd. In juni 1995 heeft de gemeente aan [eiser] geschreven:
“In antwoord op uw bovenvermelde brief berichten wij u, dat wij in onze vergadering van 27 juni 1995 hebben besloten, om aan u toestemming te verlenen voor het gebruik van het pand (…) te Grubbenvorst als hieronder beschreven.
Het is u toegestaan het pand te gebruiken voor bewoning.
Het is u tevens toegestaan om in het pand een ruimte in te richten voor het uitoefenen van uw tandtechnisch beroep. (…)”
(iv) In februari 2007 zijn [eiser] en [verweerster] van echt gescheiden. Feitelijk was [eiser] reeds in oktober 2005 uit de woning vertrokken.
(v) Bij schriftelijke koopovereenkomst van 1 oktober 2007 hebben [eiser] en [verweerster] de woning verkocht aan [betrokkene] c.s. voor € 435.000,-- (hierna: de koopovereenkomst). Voorafgaand aan de koopovereenkomst hebben [betrokkene] c.s. uitsluitend contact gehad met [verweerster] . Levering heeft plaatsgevonden op 1 februari 2008.
3.2.1[betrokkene] c.s. hebben [eiser] en [verweerster] in rechte betrokken. Zij hebben, voor zover in cassatie van belang, aangevoerd dat zij bij het sluiten van de koopovereenkomst hebben gedwaald. Zij hebben in eerste aanleg vermindering gevorderd van de kooprijs ter opheffing van het door hen geleden nadeel met een bedrag van € 166.770,--. Subsidiair hebben zij aan deze vordering ten grondslag gelegd dat op de woning een bijzondere last of beperking rust in de zin van art. 7:15 BW. Zij hebben tevens aanspraak op vergoeding van kosten gemaakt. [eiser] heeft [verweerster] in vrijwaring opgeroepen.
3.2.2De rechtbank heeft in de hoofzaak en in de vrijwaringszaak de vorderingen afgewezen. Het hof heeft in beide zaken het vonnis vernietigd. Het heeft in de hoofdzaak [eiser] en [verweerster] hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan [betrokkene] c.s. van € 70.000,--, met wettelijke rente. Het hof heeft verstaan dat de kosten van de deskundige voor de helft door elk van partijen moeten worden gedragen. In de vrijwaringszaak heeft het [verweerster] veroordeeld aan [eiser] te vergoeden al hetgeen hij ter zake van de hoofdsom van € 70.000,-- aan [betrokkene] c.s. zal moeten betalen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf het moment van betaling. Het hof heeft [verweerster] tevens veroordeeld om aan [eiser] te vergoeden wat boven de helft voor zijn rekening is gekomen van de vorderingen tot vergoeding van rente en kosten. De proceskosten heeft het hof gecompenseerd.
3.2.3Aan zijn oordelen in de hoofdzaak heeft het hof – voor zover in cassatie van belang – in zijn tussenarrest van 17 december 2013 het volgende ten grondslag gelegd. [betrokkene] c.s. hebben zich in hoger beroep mede beroepen op non-conformiteit (art. 7:17 BW). Die grondslag moet op processuele gronden buiten beschouwing worden gelaten voor het beroep op de planologische ontwikkelingen, maar kan wel worden behandeld voor het verwijt dat [verweerster] [betrokkene] c.s. had moeten wijzen op de agrarische bestemming (rov. 5.4.5-6).
Ten aanzien van de planologische ontwikkelingen kan niet worden gezegd dat [verweerster] haar mededelingsplicht heeft verzaakt (rov. 5.9.3-5).
Wat betreft de agrarische bestemming geldt dat [verweerster] wist dat de woning formeel een agrarische bestemming had. [verweerster] behoorde dit op grond van art. 7:15 BW aan [betrokkene] c.s. te melden. De aan [eiser] door de gemeente verleende toestemming (zie hiervoor in 3.1 onder (iii)) gold hem en niet automatisch zijn rechtsverkrijgers. Art. 7:17 BW mist toepassing nu een situatie als bedoeld in art. 7:15 BW aan de orde is en geen sprake is van materiële gebreken aan de woning. De feitelijke situatie is weliswaar al lange tijd door de gemeente getolereerd, maar [betrokkene] c.s. zullen de agrarische bestemming aan aspirant-kopers moeten melden, hetgeen een waardedrukkende invloed op de woning kan hebben. (rov. 5.10.4-8)
3.2.4Na deskundigenbericht heeft het hof in zijn eindarrest – deels terugkomend van zijn hiervoor weergegeven tussenarrest – in de hoofdzaak overwogen dat de schade van [betrokkene] c.s. bestaat uit het verschil tussen de waarde van de woning op de vrije markt indien de woning een woonbestemming had, en de waarde van de woning met een agrarische bestemming (rov. 12.13). Dit verschil bedraagt € 70.000,-- (rov. 12.20-12.30). Vervolgens heeft het hof overwogen:
“12.42. Het hof verwijst naar r.o. 5.10.7 en 5.10.8 uit het tussenarrest van 17 december 2013, waarin besloten ligt dat naar het oordeel van het hof in verband met schending van de mededelingsplicht in verband met de woonbestemming enkel sprake is van schending van art. 7:15 BW en niet van art. 7:17 BW. Om die redenen is art. 7:23 BW niet van toepassing. Het hof heeft aldaar niet bedoeld te overwegen dat daarnaast, in verband met de schending van de mededelingsplicht, niet tevens sprake zou kunnen zijn van dwaling. De rechtbank heeft overwogen dat de vordering (enkel) was gebaseerd op dwaling en niet op art. 7:17 BW; met dat laatste is het hof het eens. Naar ’s hofs oordeel kan de vordering zowel op dwaling als op art. 7:15 BW worden gebaseerd. [betrokkene] heeft blijkens randnummers 62 en 64 van de memorie van grieven ook uitdrukkelijk zijn vordering zowel gebaseerd op dwaling als op art. 7:15 BW. (…)