Uitspraak
gevestigd te [vestigingsplaats],
gevestigd te [vestigingsplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
16 december 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 december 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende huurrecht. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.H.M. van Swaaij, had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. Dit arrest was eerder gewezen op 10 februari 2015 en betrof de aansprakelijkheid van de huurder na diefstal van gehuurde rijplaten. De Hoge Raad verwijst naar eerdere jurisprudentie, waaronder de maatstaf van 24 oktober 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2469, die relevant is voor de beoordeling van de aansprakelijkheid in deze context.
De Hoge Raad heeft de klachten van de eiseres in het cassatiemiddel niet gegrond verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet tot cassatie konden leiden en dat er geen nadere motivering nodig was, gezien artikel 81 lid 1 RO. Dit artikel stelt dat klachten die niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, niet verder hoeven te worden gemotiveerd.
In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep van de eiseres verworpen en haar veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerster zijn begroot op € 2.652,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Deze uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van het hof en onderstreept de verantwoordelijkheden van huurders in situaties van diefstal van gehuurde goederen.