ECLI:NL:HR:2016:2874

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 december 2016
Publicatiedatum
15 december 2016
Zaaknummer
15/02758
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht en aansprakelijkheid huurder na diefstal gehuurde rijplaten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 december 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende huurrecht. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.H.M. van Swaaij, had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. Dit arrest was eerder gewezen op 10 februari 2015 en betrof de aansprakelijkheid van de huurder na diefstal van gehuurde rijplaten. De Hoge Raad verwijst naar eerdere jurisprudentie, waaronder de maatstaf van 24 oktober 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2469, die relevant is voor de beoordeling van de aansprakelijkheid in deze context.

De Hoge Raad heeft de klachten van de eiseres in het cassatiemiddel niet gegrond verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet tot cassatie konden leiden en dat er geen nadere motivering nodig was, gezien artikel 81 lid 1 RO. Dit artikel stelt dat klachten die niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, niet verder hoeven te worden gemotiveerd.

In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep van de eiseres verworpen en haar veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerster zijn begroot op € 2.652,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Deze uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van het hof en onderstreept de verantwoordelijkheden van huurders in situaties van diefstal van gehuurde goederen.

Uitspraak

16 december 2016
Eerste Kamer
15/02758
EV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. J.H.M. van Swaaij,
t e g e n
[verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. J.W.H. van Wijk.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en [verweerster].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 864520 / 12-10715 van de kantonrechter te 's-Hertogenbosch van 6 juni 2013;
b. het arrest in de zaak HD 200.134.432/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 10 februari 2015.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor [verweerster] toegelicht door haar advocaat en mede door mr. K.J.O. Jansen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem strekt tot verwerping.
De advocaat van [eiseres] heeft bij brief van 11 november 2016 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 2.652,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
16 december 2016.