ECLI:NL:HR:2016:285

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 februari 2016
Publicatiedatum
18 februari 2016
Zaaknummer
15/05080
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep wegens ontbreken handtekening advocaat

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 februari 2016 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep. De verzoekers, [verzoeker 1] en [verzoekster 2], hebben beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het hof had eerder op 21 juli 2015 een arrest gewezen in een geschil dat voortvloeide uit een procedure bij de kantonrechter te Leeuwarden. De Hoge Raad verwijst naar de eerdere vonnissen en het arrest van het hof, die aan de uitspraak zijn gehecht.

De Hoge Raad oordeelt dat het ingediende verzoekschrift niet voldoet aan de eisen van artikel 426a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, omdat het verzoekschrift niet was ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad. De verzoekers hadden de mogelijkheid om het verzuim te herstellen door het verzoekschrift opnieuw in te dienen, maar hebben van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Hierdoor zijn de verzoekers niet-ontvankelijk verklaard in hun beroep.

De uitspraak benadrukt het belang van de formele vereisten voor het indienen van cassatieberoepen en de noodzaak voor verzoekers om zich aan deze vereisten te houden. De Hoge Raad heeft de verzoekers in hun beroep niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat hun zaak niet verder in behandeling wordt genomen.

Uitspraak

19 februari 2016
Eerste Kamer
15/05080
LZ/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [verzoeker 1]
2. [verzoekster 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKERS tot cassatie,
t e g e n
LIANDER INFRA OOST N.V.,
gevestigd te Arnhem,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] c.s. en Liander.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 431918 CV EXPL 13-1647 van de kantonrechter te Leeuwarden van 20 augustus 2013 en 7 januari 2014;
b. het arrest in de zaak 200.153.376/01 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 juli 2015.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof hebben [verzoeker] c.s. beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep.
[verzoeker] c.s. hebben bij brief van 23 november 2015 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

Het op 21 oktober 2015 ingekomen verzoekschrift voldoet niet aan de eisen van art. 426a lid 1 Rv, omdat het niet is ondertekend door een advocaat bij de
Hoge Raad. Dit verzuim kan worden hersteld door hetzelfde verzoekschrift binnen twee weken na binnenkomst ter griffie van de Hoge Raad opnieuw in te dienen, maar nu ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt. Dit brengt mee dat [verzoeker] c.s. in hun beroep niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart [verzoeker] c.s. niet-ontvankelijk in hun beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, M.V. Polak en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
19 februari 2016.