In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 februari 2016 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep. De verzoekers, [verzoeker 1] en [verzoekster 2], hebben beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het hof had eerder op 21 juli 2015 een arrest gewezen in een geschil dat voortvloeide uit een procedure bij de kantonrechter te Leeuwarden. De Hoge Raad verwijst naar de eerdere vonnissen en het arrest van het hof, die aan de uitspraak zijn gehecht.
De Hoge Raad oordeelt dat het ingediende verzoekschrift niet voldoet aan de eisen van artikel 426a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, omdat het verzoekschrift niet was ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad. De verzoekers hadden de mogelijkheid om het verzuim te herstellen door het verzoekschrift opnieuw in te dienen, maar hebben van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Hierdoor zijn de verzoekers niet-ontvankelijk verklaard in hun beroep.
De uitspraak benadrukt het belang van de formele vereisten voor het indienen van cassatieberoepen en de noodzaak voor verzoekers om zich aan deze vereisten te houden. De Hoge Raad heeft de verzoekers in hun beroep niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat hun zaak niet verder in behandeling wordt genomen.