Uitspraak
beiden wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
19 februari 2016.
Hoge Raad
In deze zaak hebben verzoekers, [verzoeker 1] en [verzoekster 2], beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Het hof had eerder op 12 november 2015 een arrest gewezen in een geschil dat voortvloeide uit een vonnis van de rechtbank Limburg van 6 oktober 2015. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep vastgesteld dat de klachten van de verzoekers geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het standpunt van de Procureur-Generaal, die stelde dat de verzoekers klaarblijkelijk onvoldoende belang hebben bij het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft daarom, in overeenstemming met artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak vond plaats op 19 februari 2016 en is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.