In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 december 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen een vrouw en een man. De vrouw had in cassatie beroep ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin haar verzoek om de man te verplichten bankafschriften over te leggen, was afgewezen. De vrouw vermoedde dat de man in de periode van maart 2012 tot november 2012 meer inkomsten had dan zij bekend was, en wilde deze bankafschriften inzien om te kunnen bepalen of er nog onverdeelde vermogensbestanddelen waren.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof het verzoek van de vrouw ten onrechte als een 'fishing expedition' had gekwalificeerd. De Hoge Raad stelde vast dat het hof niet had onderbouwd waarom de vrouw niet in staat zou zijn om de bankafschriften op te vragen, terwijl de man niet had betwist dat de rekening bestond en dat deze tot de te verdelen gemeenschap behoorde. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.
Deze uitspraak benadrukt het belang van transparantie in de verdeling van huwelijksgoederengemeenschappen en de noodzaak voor rechters om verzoeken om inzage in financiële gegevens zorgvuldig te beoordelen, vooral wanneer er vermoedens zijn van onvolledige informatie over de vermogenspositie van een partij.