Uitspraak
wonende te [woonplaats], Australië,
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instantie
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
2 december 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 december 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende huurrecht en de ontruiming van een dienstwoning. De eiser, wonende in Australië, had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Dit arrest volgde op een eerdere veroordeling in eerste aanleg door de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland, die op 10 oktober 2014 had geoordeeld over de ontruiming van de dienstwoning. Het hof had op 2 juni 2015 het beroep van de eiser verworpen, waarop de eiser in cassatie ging.
De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de eiser niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad verwees naar artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, waaruit blijkt dat de klachten geen nadere motivering behoeven, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van de eiser verworpen en hem veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerder zijn begroot op € 393,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Deze uitspraak bevestigt de eerdere beslissingen van de lagere rechters en onderstreept het belang van spoedeisend belang in huurrechtelijke geschillen, vooral in het kader van ontruimingen na een veroordeling in eerste aanleg.