In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 december 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de rechtspersoon naar Duits recht WestInvest Gesellschaft für Investment-Fonds mbH. De zaak betreft een geschil over de uitleg van een huurgarantie die was afgegeven door [verweerster 1] aan WestInvest in het kader van een koopovereenkomst voor een kantoorpand. De kern van het geschil draait om de vraag of de koper, WestInvest, verplicht was om medewerking te verlenen aan (onder)verhuur van het kantoorpand door de verkoper gedurende de looptijd van de huurgarantie.
De Hoge Raad heeft het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 14 april 2015 vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat het hof onvoldoende gemotiveerd had vastgesteld dat partijen de consequenties van de (onder)verhuur aan derden in het licht van de huurgarantie onvoldoende onder ogen hadden gezien. De Hoge Raad heeft de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van WestInvest begroot op € 6.605,68 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van duidelijke afspraken in koopovereenkomsten en de noodzaak voor partijen om de gevolgen van hun verplichtingen goed te overzien. Dit arrest heeft implicaties voor de uitleg van contractuele verplichtingen en de redelijkheid en billijkheid in contractuele relaties.