ECLI:NL:HR:2016:2731

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 december 2016
Publicatiedatum
1 december 2016
Zaaknummer
16/00436
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toezending van een informatiebeschikking door de Belastingdienst en de rechtsgeldigheid daarvan

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 december 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de rechtsgeldigheid van een informatiebeschikking die door de Belastingdienst aan de belanghebbende was verzonden. De belanghebbende had in cassatie beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, die op 15 december 2015 had geoordeeld dat de informatiebeschikking op 19 maart 2013 op de juiste wijze was bekendgemaakt. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze informatiebeschikking, maar dit bezwaar was door de Inspecteur niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De kern van het geschil was of de informatiebeschikking op de juiste wijze was verzonden, in het bijzonder of het deponeren van de beschikking in de brievenbus van de belanghebbende door een medewerker van de Belastingdienst gelijkgesteld kon worden met toezending of uitreiking in de zin van artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Hoge Raad oordeelde dat het deponeren van een besluit in de brievenbus van de belanghebbende inderdaad moet worden aangemerkt als toezending of uitreiking, en dat de Inspecteur aannemelijk had gemaakt dat dit op de juiste wijze was gebeurd. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en bevestigde daarmee de uitspraak van het Hof.

Uitspraak

2 december 2016
nr. 16/00436
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwardenvan 15 december 2015, nr. 14/01117, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 13/7620) betreffende een ten aanzien van belanghebbende gegeven informatiebeschikking. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbende drijft een onderneming.
2.1.2.
De Inspecteur heeft ten aanzien van belanghebbende op 13 maart 2013 een informatiebeschikking vastgesteld wegens het niet voldoen aan verplichtingen van artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
2.1.3.
Belanghebbende heeft bij brief van 6 augustus 2013 bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking. De Inspecteur heeft dit bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
2.2.
Voor het Hof was in geschil het antwoord op de vraag of het bezwaar tegen de informatiebeschikking terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
2.3.
Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de informatiebeschikking op 19 maart 2013 door een medewerker van de Belastingdienst in de brievenbus van belanghebbende is gedeponeerd. Naar het oordeel van het Hof is dit op één lijn te stellen met toezending of uitreiking als bedoeld in artikel 3:41, lid 1, Awb.
2.4.
Het middel keert zich tegen deze oordelen. Het betoogt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de informatiebeschikking op 19 maart 2013 op de hiervoor in 2.3 vermelde wijze in de brievenbus van belanghebbende is gedeponeerd. Het middel betoogt voorts dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat voormelde wijze van bekendmaken in overeenstemming is met artikel 3:41, lid 1, Awb.
2.5.1.
Tot toezenden of uitreiken van een besluit in de zin van artikel 3:41 Awb moet mede worden gerekend het deponeren door (een medewerker van) de inspecteur van een besluit in de brievenbus van het adres van de belanghebbende (vgl. CRvB 30 augustus 2011, nr. 09‑3863 WWB, ECLI:NL:CRVB:2011:BR7001), aangezien ervan moet worden uitgegaan dat door die handeling het besluit de belanghebbende bereikt, op overeenkomstige wijze als bij niet-aangetekende verzending per post of per koerier. Indien de belanghebbende de bekendmaking door deponeren in de brievenbus betwist, is het aan de inspecteur aannemelijk te maken dat het besluit op het adres van de belanghebbende in de brievenbus is gedeponeerd.
2.5.2.
Gelet op het hiervoor in 2.5.1 overwogene geeft ’s Hofs oordeel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het berust voorts op het oordeel dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de informatiebeschikking op 19 maart 2013 door een medewerker van de Belastingdienst in de brievenbus van belanghebbende is gedeponeerd. Dat oordeel is, als berustende op de aan het Hof voorbehouden keuze en waardering van de bewijsmiddelen, van feitelijke aard, zodat het in cassatie niet op juistheid kan worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk. Het middel faalt.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2016.