In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 december 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de rechtsgeldigheid van een informatiebeschikking die door de Belastingdienst aan de belanghebbende was verzonden. De belanghebbende had in cassatie beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, die op 15 december 2015 had geoordeeld dat de informatiebeschikking op 19 maart 2013 op de juiste wijze was bekendgemaakt. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze informatiebeschikking, maar dit bezwaar was door de Inspecteur niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De kern van het geschil was of de informatiebeschikking op de juiste wijze was verzonden, in het bijzonder of het deponeren van de beschikking in de brievenbus van de belanghebbende door een medewerker van de Belastingdienst gelijkgesteld kon worden met toezending of uitreiking in de zin van artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Hoge Raad oordeelde dat het deponeren van een besluit in de brievenbus van de belanghebbende inderdaad moet worden aangemerkt als toezending of uitreiking, en dat de Inspecteur aannemelijk had gemaakt dat dit op de juiste wijze was gebeurd. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en bevestigde daarmee de uitspraak van het Hof.