ECLI:NL:HR:2016:2721

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 november 2016
Publicatiedatum
30 november 2016
Zaaknummer
15/04177
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van het aanwezigheidsrecht en niet-nakoming van procesregels in hoger beroep

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 november 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1963, had beroep in cassatie ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het hof. De zaak betrof de vraag of het aanwezigheidsrecht van de verdachte in hoger beroep was geschonden en of de procesregels, met name artikel 51 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), waren nageleefd. De Hoge Raad oordeelde dat de stukken in het dossier voldoende grond boden voor het ernstige vermoeden dat de stelbrief van de raadsman wel ter griffie van het hof was ontvangen, maar daar in het ongerede was geraakt. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte niet op de hoogte was gesteld van de appeldagvaarding, wat in strijd was met de wet. De Hoge Raad stelde vast dat de niet-nakoming van deze procedurele voorschriften een geldige behandeling van de zaak in hoger beroep in de weg stond. Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte ten tijde van de behandeling in hoger beroep uit anderen hoofde gedetineerd was, wat de beslissing van het hof om verstek te verlenen onjuist maakte. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

22 november 2016
Strafkamer
nr. S 15/04177
SB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 14 augustus 2015, nummer 22/003004-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft O.J. Much, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt dat in hoger beroep het voorschrift van art. 51 Sv niet is nageleefd.
2.3.
Ter staving van deze klacht zijn aan de cassatieschriftuur de volgende stukken gehecht:
(i) Een afschrift van een brief van 9 juli 2013 van mr. L.A.R. Newoor, advocaat te Rotterdam, gericht aan de strafgriffie van het hof Den Haag, betreffende "stelbrief" onder vermelding van één van de parketnummers in eerste aanleg van de strafzaak tegen de verdachte (10/091691-13). Deze als stelbrief aan te merken brief houdt in dat mr. Newoor zich heeft gesteld als raadsman van de verdachte in de procedure in hoger beroep met het verzoek hem op de hoogte te houden van de verdere ontwikkelingen.
(ii) Een "verzend controle rapport" waaruit kan worden afgeleid dat deze brief op 10 juli 2013 om 14:36 uur per fax is verzonden naar het toenmalige faxnummer van de strafgriffie van het hof Den Haag.
2.4.
De hiervoor genoemde stukken bevinden zich niet bij de ingevolge het bepaalde in art. 434, eerste lid, Sv door de Griffier van het Hof aan de Griffier van de Hoge Raad gezonden stukken van het geding.
2.5.
Bij de cassatieschriftuur is niet overgelegd een brief van de griffier van het Hof waarin de ontvangst van deze stelbrief is bevestigd. Een dergelijke ontvangstbevestiging bevindt zich evenmin bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding. Het moet daarom ervoor worden gehouden dat die stelbrief van de advocaat niet aanwezig was in het dossier dat het Hof ter beschikking stond bij de behandeling van de onderhavige strafzaak in hoger beroep.
De inhoud van het hiervoor onder 2.3. sub (ii) genoemde "verzend controle rapport", dat het juiste parketnummer van de zaak in eerste aanleg bevat, biedt echter voldoende grond voor het ernstig vermoeden dat die brief wel ter griffie van het Hof is ontvangen doch aldaar vervolgens in het ongerede is geraakt. In cassatie moet daarom ervan worden uitgegaan dat mr. Newoor zich in hoger beroep als raadsman had gesteld.
2.6.
Bij de stukken bevindt zich het dubbel van de dagvaarding in hoger beroep. Noch uit mededelingen gesteld op dat dubbel noch uit enig ander aan de Hoge Raad gezonden stuk kan blijken dat een afschrift van die dagvaarding aan mr. Newoor is gezonden. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is aldaar noch de verdachte noch diens raadsman verschenen. Vervolgens heeft het Hof de verdachte met toepassing van art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep.
2.7.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, in onderlinge samenhang beschouwd, vloeit het ernstige vermoeden voort dat ten aanzien van de dagvaarding in hoger beroep het voorschrift vervat in de tweede volzin van art. 51 Sv niet is nageleefd.
Dit in het belang van de verdachte gegeven voorschrift is van zo grote betekenis dat, al is dit niet uitdrukkelijk in de wet bepaald, de niet-nakoming ervan moet worden geacht aan een geldige behandeling van de zaak ter terechtzitting buiten tegenwoordigheid van de verdachte en diens raadsman in de weg te staan.
2.8.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt dat het aanwezigheidsrecht van de verdachte in hoger beroep is geschonden.
3.2.
Uit de in de conclusie onder 11 genoemde stukken - aan de herkomst en betrouwbaarheid waarvan in redelijkheid niet behoeft te worden getwijfeld - moet worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van de behandeling van zijn zaak in hoger beroep uit anderen hoofde was gedetineerd, zodat de beslissing van het Hof om tegen de verdachte verstek te verlenen en het onderzoek ter terechtzitting voort te zetten, achteraf bezien onjuist was. Gelet op het grote belang van de verdachte om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn brengt het vorenoverwogene mee dat de verdachte de mogelijkheid dient te hebben om zijn zaak alsnog in hoger beroep in zijn tegenwoordigheid te doen behandelen. Dit leidt ertoe dat het bestreden arrest moet worden vernietigd en dat de zaak moet worden teruggewezen opdat deze opnieuw wordt berecht en afgedaan.

4.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
22 november 2016.