ECLI:NL:HR:2016:2717

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 november 2016
Publicatiedatum
29 november 2016
Zaaknummer
15/02462
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen arrest van het Gerechtshof Den Haag inzake gewelddadige overval met gekwalificeerde diefstal

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, dat op 12 mei 2015 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1964. De verdachte was betrokken bij een gewelddadige overval op een woning in Vlaardingen, waarbij ook een auto werd gestolen. De advocaat van de verdachte, L.E.G. van der Hut, heeft middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot een aanpassing van de bewezenverklaring en tot verwerping van het beroep voor het overige.

De Hoge Raad heeft de middelen van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat er geen nadere motivering nodig is, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis en de Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is overschreden. Dit heeft geleid tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van drie jaren, waarvan vijftien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigd, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De gevangenisstraf is verminderd tot twee jaren en elf maanden, waarvan vijftien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het beroep is voor het overige verworpen.

Uitspraak

29 november 2016
Strafkamer
nr. S 15/02462
CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 12 mei 2015, nummer 22/005079-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft L.E.G. van der Hut, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot lezing van de bewezenverklaring van feit 1 met weglating van de woorden "uit een woning gelegen aan de [a-straat]" en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van drie jaren, waarvan vijftien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

4.Slotsom

Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze twee jaren en elf maanden, waarvan vijftien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.F. Faase, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
29 november 2016.