Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Slotsom
5.Beslissing
29 november 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarbij de verdachte is veroordeeld voor poging tot doodslag. De feiten van de zaak zijn als volgt: de verdachte heeft in Rotterdam meermalen op korte afstand op het slachtoffer geschoten, nadat het slachtoffer, dat een conflict had met de zus van de verdachte, midden in de nacht aan de deur was gekomen bij de vader van de verdachte. De Hoge Raad heeft op 29 november 2016 uitspraak gedaan in deze zaak, onder zaaknummer 15/02032.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad oordeelt dat het middel niet tot cassatie kan leiden, omdat het geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Echter, de Hoge Raad constateert dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is overschreden, aangezien er meer dan zestien maanden zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep.
Hierdoor is de Hoge Raad genoodzaakt om de opgelegde gevangenisstraf van zeven jaren te verminderen. De uiteindelijke beslissing van de Hoge Raad is dat de bestreden uitspraak wordt vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, die wordt verminderd tot zes jaren en acht maanden. Het beroep wordt voor het overige verworpen.