ECLI:NL:HR:2016:2710

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 november 2016
Publicatiedatum
25 november 2016
Zaaknummer
16/03969
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard wegens onvoldoende belang

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 november 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure. De verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.A.R. Schuckink Kool, had beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft de ondercuratelestelling van haar zoon en het ontslag van de moeder als curator. De Hoge Raad verwijst naar eerdere beschikkingen van de kantonrechter en het gerechtshof, die relevant zijn voor de beoordeling van het cassatieberoep.

De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat de verzoekster niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in haar cassatieberoep, omdat zij klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het beroep. De advocaat van de verzoekster heeft hierop gereageerd, maar de Hoge Raad oordeelt dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit kan zijn omdat de verzoekster onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep of omdat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad, na het horen van de Procureur-Generaal en op basis van artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, besloten het cassatieberoep niet-ontvankelijk te verklaren. De beschikking is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.

Uitspraak

25 november 2016
Eerste Kamer
16/03969
EE/JS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. M.A.R. Schuckink Kool.
Verzoekster zal hierna ook worden aangeduid als [verzoekster].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 4008660 EB VERZ 15-05705 CB 132274 van de kantonrechter te Amsterdam van 1 juli 2015;
b. de beschikking in de zaak 200.177.663/01 van het gerechtshof Amsterdam van 3 mei 2016.
De beschikking van het hof is aan deze de beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het door [verzoekster] ingestelde cassatieberoep.
De advocaat van [verzoekster] heeft bij brief van 21 oktober 2016 op dit standpunt gereageerd.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 2).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en M.J. Kroeze, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
25 november 2016.