Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
25 november 2016.
Hoge Raad
In deze zaak, die op 25 november 2016 door de Hoge Raad is behandeld, betreft het een geschil over de verdeling van de gemeenschap na echtscheiding, specifiek met betrekking tot de bijdrageplicht van de man in de kosten van de financiering en het onderhoud van een niet-echtelijke woning. De vrouw heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 14 april 2015 is gewezen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen en arresten die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak, waaronder vonnissen van de rechtbank te Utrecht en eerdere arresten van het hof. De vrouw heeft haar cassatieberoep onderbouwd, terwijl de man heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal was eveneens gericht op verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet gegrond bevonden. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen en de kosten van het geding in cassatie gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.