Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Centrale Raad van Beroepvan 13 juli 2016, nr. 14/5947 TW, betreffende een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ingevolge de Toeslagenwet.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 november 2016 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van een belanghebbende tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 juli 2016. De zaak betreft een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ingevolge de Toeslagenwet. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld. De griffier van de Hoge Raad heeft de belanghebbende op 31 augustus 2016 per aangetekende brief gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor de betaling. Aangezien het griffierecht niet is voldaan, heeft de griffier op 30 september 2016 de belanghebbende opnieuw in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom het griffierecht niet tijdig is betaald. De belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken.