Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
22 november 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, die betrekking heeft op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De Hoge Raad heeft op 22 november 2016 uitspraak gedaan in deze zaak, die eerder was teruggewezen naar het Hof na een vernietiging van een eerdere uitspraak. De betrokkene, geboren in 1970, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat J. Michels. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak.
De kern van de zaak betreft de beoordeling van de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. Het Hof had vastgesteld dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM met ongeveer twee maanden was overschreden. Dit oordeel was gebaseerd op de lange duur van de totale procedure en de beperkte overschrijding van de redelijke termijn. Het Hof heeft de betalingsverplichting gematigd tot een bedrag van 2.500 euro.
De Hoge Raad herhaalt in zijn uitspraak dat het oordeel van de feitenrechter over de redelijke termijn slechts in beperkte mate kan worden getoetst. De Hoge Raad kan alleen onderzoeken of het oordeel niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en of het niet onbegrijpelijk is. In dit geval oordeelt de Hoge Raad dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat er sprake was van een zeer beperkte overschrijding van de redelijke termijn, en dat het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk was. Het beroep in cassatie wordt verworpen.