ECLI:NL:HR:2016:2657

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 november 2016
Publicatiedatum
22 november 2016
Zaaknummer
15/03863
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over overschrijding van de redelijke termijn in cassatie na terugwijzing door de Hoge Raad

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, die betrekking heeft op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De Hoge Raad heeft op 22 november 2016 uitspraak gedaan in deze zaak, die eerder was teruggewezen naar het Hof na een vernietiging van een eerdere uitspraak. De betrokkene, geboren in 1970, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat J. Michels. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak.

De kern van de zaak betreft de beoordeling van de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. Het Hof had vastgesteld dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM met ongeveer twee maanden was overschreden. Dit oordeel was gebaseerd op de lange duur van de totale procedure en de beperkte overschrijding van de redelijke termijn. Het Hof heeft de betalingsverplichting gematigd tot een bedrag van 2.500 euro.

De Hoge Raad herhaalt in zijn uitspraak dat het oordeel van de feitenrechter over de redelijke termijn slechts in beperkte mate kan worden getoetst. De Hoge Raad kan alleen onderzoeken of het oordeel niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en of het niet onbegrijpelijk is. In dit geval oordeelt de Hoge Raad dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat er sprake was van een zeer beperkte overschrijding van de redelijke termijn, en dat het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk was. Het beroep in cassatie wordt verworpen.

Uitspraak

22 november 2016
Strafkamer
nr. S 15/03863 P
AJ/DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 7 augustus 2015, nummer 21/002922-13, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft J. Michels, advocaat te Amersfoort, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof met betrekking tot de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad.
2.2.1.
Aan de aan de Hoge Raad gezonden stukken kan wat betreft het procesverloop in deze zaak het volgende worden ontleend.
Bij arrest van 22 januari 2013 heeft de Hoge Raad de uitspraak van het Hof vernietigd en de zaak teruggewezen naar het Hof. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 20 maart 2015 houdt in dat de raadsman van de betrokkene per fax van 19 maart 2015 heeft verzocht om "de behandeling van de zaak aan te houden omdat hij verhinderd is te verschijnen door acute gezondheidsklachten" en dat het Hof vervolgens het onderzoek voor onbepaalde tijd heeft geschorst. Ter terechtzitting van 24 juli 2015 heeft het Hof het onderzoek opnieuw aangevangen in verband met de gewijzigde samenstelling van het Hof. Het Hof heeft op 7 augustus 2015 uitspraak gedaan.
2.2.2.
De bestreden uitspraak houdt in:
"Nu het hof het vonnis van de eerste rechter heeft bevestigd ten aanzien van de vaststelling van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel, komt het hof - evenals de rechtbank - tot een schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van 2.632 euro.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM in de onderhavige zaak in de fase van het huidige hoger beroep met ongeveer twee maanden is overschreden. Gelet op de lange duur van de totale procedure, maar voorts in aanmerking nemende dat sprake is van een zeer beperkte overschrijding van de redelijke termijn, ziet het hof aanleiding om de betalingsverplichting te matigen tot een bedrag van 2.500 euro."
2.3.
Bij de beoordeling van het middel dient het volgende te worden vooropgesteld. Het oordeel van de feitenrechter inzake de redelijke termijn kan in cassatie slechts in beperkte mate worden getoetst, in die zin dat de Hoge Raad alleen kan onderzoeken of het oordeel niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk is in het licht van alle omstandigheden van het geval. Van onbegrijpelijkheid zal overigens niet licht sprake zijn omdat een dergelijk oordeel sterk verweven pleegt te zijn met waarderingen van feitelijke aard die zich onttrekken aan een beoordeling door de cassatierechter. Ook het rechtsgevolg dat de feitenrechter heeft verbonden aan de door hem vastgestelde overschrijding van de redelijke termijn, kan slechts op zijn begrijpelijkheid worden getoetst (vgl. HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358, rov. 3.7).
2.4.
Kennelijk heeft het Hof bij zijn oordeel over de overschrijding van de redelijke termijn betrokken - hetgeen het mocht doen - dat het onderzoek ter terechtzitting op 20 maart 2015 op verzoek van de raadsman van de betrokkene is geschorst. Gelet daarop alsmede op hetgeen onder 2.3 is vooropgesteld, is 's Hofs oordeel dat te dezen sprake is van een zeer beperkte overschrijding van de redelijke termijn van ongeveer twee maanden, niet onbegrijpelijk.
2.5.
Het middel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.F. Faase, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
22 november 2016.