In het Ontwerp Meijers (O.M.) was het huidige artikel 3:36 BW samen met het huidige artikel 3:35 BW ondergebracht in één artikel, namelijk artikel 3.2.3.. In de Toelichting Meijers (T.M) is vermeld dat dit artikel (dat wil zeggen; het artikel 3:36-deel daarvan) ‘ook door buitenstaanders als schuldenaars, schuldeisers en derden-verkrijgenden (kan) worden ingeroepen’ (PG boek 3, blz. 173, bovenaan). Bij de losmaking van artikel 3:36 BW (dat artikel 3.2.3a werd) van artikel 3:35 BW (dat artikel 3.2.3 bleef) is dit herhaald, zie PG boek 3, blz. 174, onderaan/175 bovenaan. Het was dus de bedoeling van de wetgever dat schuldeisers – waaronder beslagleggers zijn begrepen – zich op artikel 3:36 BW konden beroepen. Het andersluidende standpunt van FGH is niet af te leiden uit de volgende passage uit PG, boek 3, blz. 133, waar zij aan refereert in de punten 28 en 29 MvG:
‘Evenmin kan aanspraak op bescherming worden gemaakt door schuldeisers die zijn teleurgesteld in de verwachtingen, die zij bij het ontstaan van hun vordering mogelijk uit de registers hebben geput ten aanzien van hetgeen als verhaalsobject voor die vordering zou kunnen dienen. Zij kunnen in beginsel hun recht van verhaal op goederen van de schuldenaar slechts waarborgen door tijdig beslag te leggen waarbij zij, behoudens het bepaalde in de artikelen 3.2.11 (= 3:45 BW, het hof) e.v. en 42 e.v. F. aan de werkelijke vermogenstoestand van hun schuldenaar gebonden zijn.’
Deze passage heeft immers betrekking op artikel 3:24 BW (toen artikel 3.1.2.7), dat deel uitmaakt van afdeling 3.1.2 over de inschrijving van registergoederen. De in dat kader geboden bescherming geldt, naar ook blijkt uit de tekst van de artikelen 3:23-26 BW, alleen voor verkrijgers van rechten op registergoederen, waartoe beslagleggers niet zijn te rekenen. Er is – zeker gezien de hiervoor genoemde, uit de T.M. op artikel 3.2.3 O.M. blijkende strekking van artikel 3:36 BW – echter geen grond om deze restrictie door te trekken naar artikel 3:36 BW dat een algemene, niet tot de inschrijving van registergoederen beperkte, regel van derdenbescherming geeft. Aan blz. 27, bovenaan, van Mon. Nieuw BW A22 (Nieskens/Van der Putt) kan FGH – anders dan zij meent (…) – geen argument ontlenen omdat de daarin neergelegde redenering eveneens stoelt op de daarvoor zojuist niet doeltreffend geoordeelde passage van PG, Boek 3 blz. 133. Verder geldt dat de verwijzing in het slot van deze passage naar de pauliana van de artikelen 3:45 BW en 42 F, die over benadeling gaan, niet zo kan worden opgevat dat de beslaglegger alleen nog maar een beroep daarop toekomt, met uitsluiting van algemene derdenbeschermingsbepalingen als artikel 3:36 BW. In PG boek 3, blz. 177, voorlaatste alinea, wordt juist geattendeerd op het verschil tussen de pauliana en (onder meer) artikel 3.2.3a (3:36). De door FGH in punt 30 MvG geciteerde passage uit HR 19 oktober 1990, ‘Ontvanger/Troost’, NJ 1992, 227, dat:
’[h]et argument dat de beslaglegger op de juistheid van de openbare registers van onroerend goed moet kunnen vertrouwen, (...) voor het bestaande stelsel in zijn algemeenheid niet als juist kan worden aanvaard’,
kan haar evenmin baten. Dit arrest is gewezen onder het ‘oude’, voor 1992 geldende BW. Onder dit oude’ recht kon derdenbescherming bij onroerend goed alleen worden gebaseerd op artikel 1910 BW (oud) – in 1988 vernummerd tot artikel 1374a BW (oud) – dat in het nieuwe BW is vervangen door enerzijds artikel 3:24 BW (zie PG boek 3, blz. 130) en anderzijds artikel 3:36 BW (zie PG, boek 3, blz. 173, bovenaan en blz. 175, bovenaan). Uit het ‘Ontvanger/Troost’-arrest kan weliswaar worden opgemaakt dat artikel 1910 BW (oud) niet door beslagleggers kon worden ingeroepen, doch nu de HR daarin heeft benadrukt alleen ‘het bestaande stelsel’ (dat is: het stelsel onder het ‘oude’ BW) op het oog te hebben, kan daaraan geen argument worden ontleend voor de uitleg van het ‘nieuwe’ artikel 3:36 BW. Vertaald naar het huidige recht kan het naar het oordeel van het hof zo worden gezien dat ‘Ontvanger/Troost’ alleen betrekking heeft op de artikel 3:24 BW-uitwerking van artikel 1910 BW (oud) – artikel 3:24 BW beschermt immers alleen verkrijgers van rechten op registergoederen, waaronder beslagleggers niet vallen – maar niet op de artikel 3:36 BW-uitwerking daarvan.