In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 november 2016 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] S.A. tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft de uitnodigingen tot betaling van douanerechten die aan de belanghebbende zijn uitgereikt. De belanghebbende had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank te Haarlem, die op haar beurt de uitnodigingen tot betaling had bevestigd. De belanghebbende heeft in cassatie verschillende middelen voorgesteld, waarop de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift heeft ingediend. De Advocaat-Generaal M.E. van Hilten heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 juli 2016, Sprengen/Pakweg Douane B.V., relevant is voor de beoordeling van de indeling van de screenplays in de Gecombineerde Nomenclatuur. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof de screenplays terecht heeft ingedeeld in post 8521 90 00 van de Gecombineerde Nomenclatuur. De middelen van de belanghebbende falen derhalve.
De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de eerdere uitspraken van de lagere rechters in stand blijven.