In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 november 2016 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van een belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag. De Rechtbank had op 1 april 2016 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Zoetermeer opgelegd. De belanghebbende had verzet aangetekend tegen deze uitspraak, maar de Rechtbank heeft dit verzet op 3 juni 2016 afgewezen. De belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld, maar de Hoge Raad heeft geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk is. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de griffierechten niet tijdig zijn voldaan. De griffier van de Hoge Raad heeft de belanghebbende op 21 augustus 2016 en 21 september 2016 gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en de mogelijkheid om te reageren op het niet tijdig betalen. De belanghebbende heeft echter geen geldige redenen aangevoerd voor het verzuim. De Hoge Raad heeft daarom, op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht, het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.